In de Eerste Wereldoorlog werd de mensheid geconfronteerd met een ogenschijnlijk nieuw fenomeen, dat nog niet eerder op zo’n grote schaal was gebruikt, het chemische wapen. Hoewel al voordat Franz Ferdinand werd geliquideerd pogingen waren ondernomen om het gebruik van gifgassen aan banden te leggen, kwam een en ander na 1918 in een stroomversnelling. In 1922 spraken vijf gezaghebbende mogendheden in Washington af om geen strijdgassen te gebruiken en riepen alle overige naties op zich hierbij aan te sluiten. Dit Verdrag werd echter nooit geratificeerd. Drie jaar later lukte het in Volkenbondsverband wel om een chemische verbodsbepaling overeen te komen. Het Protocol nopens de Chemische en Bacteriologische oorlog van 1925 werd door menig land, ook door Nederland, direct ondertekend. Het Gasprotocol zat echter zo vol hiaten dat vrijwel alle landen, Nederland incluis, reserves inbouwden die de vrijheid voorbehield om toch voorraden chemische strijdmiddelen op te bouwen. De Ontwapeningsconferentie van 1932, waar het gaswapen hoog op de agenda stond, bood de mogelijkheid deze hiaten weg te nemen, maar deze langverwachte conferentie stierf door de opgelopen internationale spanningen een stille dood. Ook Nederland nam deel aan deze chemische ontwapeningsonderhandelingen. Tot de Ontwapeningsconferentie van 1932 hielden de Nederlandse delegaties zich op de vlakte, omdat de militaire experts nog niet wisten of een gasverbod wenselijk was voor het land. Vanuit Vesting Holland kon een defensieve gasaanval immers best opportuun voorkomen. Pas toen duidelijk werd dat Nederland in een gasoorlog met een door de wol geverfde tegenstander volstrekt kansloos zou zijn en onderzoek uitwees dat de Nederlandse chemische industrie onvoldoende capaciteit had om de krijgsmacht van voldoende strijdgassen te voorzien, kreeg de delegatie direct de instructie om te streven naar zoveel mogelijk waarborgen om een chemische oorlog te voorkomen. Toen deze pogingen ijdel bleken, zag de regering zich geconfronteerd met het probleem dat er niet afdoende maatregelen waren getroffen om de bevolking te beschermen tegen strijdgassen en dat het Gasprotocol van 1925 nog altijd niet was geratificeerd. Vanuit het parlement was hier diverse keren op aangedrongen. In het parlement was door het in het interbellum opgebloeide pacifisme en anti-militarisme een tweedeling ontstaan. Aan de ene zijde stond het kamp dat vond dat Nederland moest ontwapenen, omdat dat de enige manier was buiten toekomstige oorlogen te blijven. Lijnrecht hiertegenover stonden diegenen die meenden dat het land zich, met het opgeven van de krijgsmacht, aan onderwerping overgaf. Van de winter van 1921 tot de zomer van 1930 kruisten beide kampen meermaals de degens over het onderwerp chemische oorlogsvoering. Op het gebied van Nederlandse chemische wapenproliferatie valt een trendbreuk waar te nemen. Deze breuk ligt echter niet bij de Eerste Wereldoorlog, maar op het moment dat duidelijk werd wat voor Nederland de meest opportune keuze was. Nederland ging zich, mogelijk tegen wil en dank meer actiever met de internationale (chemische wapen-) problematiek bezig houden en moest dat ook wel gezien het lidmaatschap van de Volkenbond. Zoals altijd echter, zonder een van de grote mogendheden voor het hoofd te willen stoten.

, , , ,
Klemann, prof.dr. H.
hdl.handle.net/2105/6880
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

Vreeze, W. de. (2010, March 25). Gas. Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/6880