De pelsdierhouderij is een relatief kleine, maar succesvolle agrarische sector in Nederland die de afgelopen twee decennia onder grote maatschappelijke en politieke druk is komen te staan. Dierenactivisten vinden het namelijk onethisch dat in een beschaafd land als Nederland dieren worden gehouden vanwege hun vacht die verkocht wordt als een luxeproduct, terwijl hiervoor voldoende alternatieven aanwezig zijn. Deze maatschappelijke stemming heeft ervoor gezorgd dat de pelsdierhouderij op de politieke agenda is komen te staan en tot aan het huidige wetsvoorstel toe een voortdurend punt van debat is geweest. De doelstelling van dit onderzoek is meer inzicht te verkrijgen in de manier waarop de belangenorganisatie van de pelsdierhouders in Nederland, de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders (NFE), omgaat met alle voordurende maatschappelijke en politieke onrust rondom hun sector. Bovenstaande ontwikkelingen leiden tot de volgende vraagstelling die centraal staat in dit onderzoek: ‘Wat is de reactie van de NFE op een steeds vijandiger wordende omgeving in Nederland in de periode 1990-2010?’ De nertsenfokkerij in Nederland staat sinds betrekkelijk korte tijd onder grote maatschappelijke en politieke druk. De afkeer van deze sector lijkt vooral gebaseerd op ethische gronden, want de hedendaagse maatschappij schijnt het niet meer te kunnen verkroppen dat een dier in Nederland voor het productiedoel bont wordt gehouden. Deze ethische omslag is echter niet plotsklaps ontstaan, maar is te wijten aan een eeuwenlang proces van veranderende opvattingen over de relatie tussen mens en dier. Vanaf de klassieke oudheid tot aan het heden is onder invloed van filosofen als Bentham, Schopenhauer en het opkomend darwinisme een kentering ontstaan inzake het denken over het dier. Eerst werd het gezien werd als productiegoed, nu heerst de gedachte dat de mens onderdeel uitmaakt van het dierenrijk en daardoor niet meer het recht heeft om de dieren te exploiteren. Deze vroege ideeën worden overgenomen door hedendaagse ethici als Singer en Regan en zij passen deze beelden waar mogelijk toe in de strijd voor dierenrechten die zij voeren vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Deze veranderende dierenethiek zorgde ervoor dat velen in de Nederlandse maatschappij anders tegen dieren aan gingen kijken vanaf de jaren zeventig. Burgers meenden nu dat dieren niet langer onbeperkt geëxploiteerd konden worden. Het dierenactivisme begon de kop op te steken en dierproeven, de bio-industrie en de jacht op wilde dieren werden hiervan de speerpunten. De rol van het dierenactivisme werd zichtbaar in het publieke debat. Actiegroepen lieten duidelijk merken dat iets moest gebeuren aan praktijken waarbij dieren werden ‘onteerd’. Journalisten zagen hier vervolgens nieuws in. Kamerleden van verschillende politieke partijen stelden daarop vragen aan ministers en die zetten weer hun ambtenaren aan het werk om het dierenwelzijn onder de loep te nemen. De NFE heeft te lang gewacht met haar reactie op bovenstaande ontwikkelingen. Toen gedurende de jaren tachtig van de twintigste eeuw een fel anti-bont-protest oplaaide verzuimde ze om direct een sterk contrageluid te laten horen. Na een ternauwernood wegstemde motie om de pelsdierhouderij te verbieden, besluit de NFE om meer te investeren in Public Affairs Management. Ze reageert nu kordaat op campagnes van de anti-bont-beweging en probeert de Nederlandse politiek en burger te overtuigen van het goede dierenwelzijn in de pelsdiersector. De NFE weet zich na twintig jaar politieke strijd geconfronteerd met een meerderheid van tegenstanders in de Tweede Kamer. Het dus maar de vraag hoe lang het voortbestaan van de sector is gewaarborgd.

, , , ,
Beunders, Prof.dr. H.J.G.
hdl.handle.net/2105/11024
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

Post, T.S. (2011, August 31). Bont voor dieren?. Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/11024