Samenvatting Achtergrond: De perinatale sterftecijfers in Nederland zijn hoog in vergelijking met andere Europese landen. De Stuurgroep zwangerschap en geboorte heeft in 2008 in opdracht van het ministerie van VWS in het rapport ‘Een goed begin’ een aantal aanbevelingen gedaan, ter verbetering van de nationale perinatale sterftecijfers. Literatuuronderzoek laat zien dat binnen de geboortezorg hierop wordt gereageerd door de focus te leggen op de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen. Voor de samenwerking tussen de verloskundigen en huisartsen is nog weinig aandacht. Dit terwijl de huisarts als continue zorgverlener, binnen zijn takenpakket, ook zorg verleent aan de vrouw en haar gezin gedurende de periode voorgaand aan de zwangerschap en tijdens de zwangerschap, de bevalling en de kraamperiode. De beschikbare literatuur wijst erop dat er een gebrek is aan samenwerking tussen verloskundigen en huisartsen. Bij gebrek aan wetenschappelijk onderzoek kan dit echter niet empirisch onderbouwd worden. In dit onderzoek is vanuit het institutioneel perspectief gekeken naar verklaringen voor het gebrek aan samenwerking tussen verloskundigen en huisartsen. Het doel van dit onderzoek is het inzicht over de samenwerking tussen verloskundigen en huisartsen te vergroten en aanbevelingen te doen om de samenwerking tussen hen te versterken en zo een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van de perinatale zorgverlening. Methode: Dit onderzoek heeft een kwalitatieve opzet. Hiervoor is gekozen omdat dit onderzoek niet is gericht op het doen van algemene uitspraken, maar gericht is op het begrijpen van de wijze waarop verloskundigen en huisartsen samenwerken binnen diens sociale context. De data zijn verkregen uit literatuuronderzoek en semi-gestructureerde interviews. Deze data zijn aangevuld door data van de Deliver-studie, een prospectieve cohort studie verricht vanuit de afdeling Midwifery Science van het VUmc naar de eerstelijns verloskunde in Nederland. Er is gekozen voor deze aanvulling omdat de data van de Deliver-studie op kwantitatieve wijze de kwalitatieve data bekrachtigen. Resultaten: De resultaten van de kwalitatieve data laten zien dat vanuit het institutioneel perspectief bezien, er sprake is van een gebrek aan samenwerking tussen verloskundigen en huisartsen. De verklaringen hiervoor worden gevonden in de invulling van de regulatieve, normatieve en cultuur-cognitieve elementen van de beroepsgroepen van verloskundigen en huisartsen. Voor het tot stand komen van samenwerking is interactie tussen verloskundigen en huisartsen nodig. De elementen verminderen de interactie tussen beide, waardoor zij geen belang zien in de samenwerking. De kwantitatieve resultaten van de Deliver-studie nuanceren dit gegeven door te wijzen op de nog aanwezige frequent interactie tussen verloskundigen en huisartsen. Dit doen zij door te laten zien dat huisartsen en verloskundigen frequent tegelijkertijd zorg verlenen aan dezelfde vrouw. Dat deze interactie niet naar voren komt uit de kwalitatieve resultaten wijst erop dat deze interactie onvoldoende zichtbaar is voor beide zorgprofessionals in de praktijk. De onderzoeksresultaten laten zien dat het moeilijk zal zijn de samenwerking te veranderen. De institutionele elementen zijn in beide beroepsgroepen diep geworteld. Er zal substantiële exogene en endogene druk nodig zijn om verandering te bewerkstelligen. Bovendien zal hier lange tijd voor nodig zijn omdat nieuwe regels, normen en waarden en verwachtingen dienen zich eerst te verspreiden binnen de beroepsgroepen om vervolgens aangenomen en geïnstitutionaliseerd te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten is een aantal aanbevelingen gedaan om verandering in de samenwerking teweeg te brengen. De belangrijkste aanbeveling is de interactie tussen verloskundigen en huisartsen zichtbaar te maken binnen beide beroepsgroepen. Summary Background: The perinatal mortality rate is high in the Netherlands, compared to other European countries. The ‘Stuurgroep zwangerschap en geboorte’ (consortium on pregnancy and birth) was commissioned by the Ministry of Health and gave a number of recommendations in the report ‘Een goed begin’ (a good start) in 2008 to decrease the national perinatal mortality rate. Literature survey shows that the obstetric care community reacted to this report by focusing on the way midwives and gynecologists collaborate. Collaboration between midwives and general practitioners has not been a major point of interest. But because of the general practitioner’s role as a continuous care provider and family physician, women consult him during the prenatal, natal and postnatal period for general healthcare, while simultaneously they are under the midwives’ care. All available literature points to a lack of collaboration between midwives and general practitioners, but no empirical research has been done to date. This study looked into possible explanations for this defective co-operation between midwives and general practitioners, from the institutional perspective. The goal is to gain more insight into the way midwives and general practitioners collaborate and to give recommendations to improve this collaboration, thus contributing to the improvement of the quality of the perinatal care system. Methods: This study is qualitative in nature. A qualitative approach was chosen because the goal of this research is not to make general statements, but to understand the collaboration between midwives and general practitioners within their social context. The data was obtained from literature review and semi-structured interviews. This data was supplemented with data from the Deliver-study, a prospective cohort study by the Department of Midwifery Science of the VUmc into primary midwifery care in the Netherlands. The Deliver data was used because it affirms the qualitative data in a quantitative way. Results: Using the institutional perspective, the results of the qualitative data show us that there is a lack of collaboration between midwives and general practitioners. Explanations can be found in the interpretation by these professions of their regulative, normative and cultural-cognitive elements. For collaboration to be achieved interaction between midwives and general practitioners is required. The elements reduce the interaction between both health professionals, thereby creating a lack of interest in collaborating. The quantitative results from the Deliver-study show that there is still frequent interaction, by showing that midwives and general practitioners frequently simultaneously give care to the same woman, during the prenatal, natal and postnatal period. That the qualitative data do not show these same results, indicates that the interaction between both healthcare professionals is not visible enough to them in the work field. The research results show that it will be difficult to change the collaboration. The institutional elements are deeply rooted in both professions. Substantial exogenous and endogenous pressure on both professions will be required to achieve this change. A long period of time will also be required for the new rules, norms and values and expectations to disseminate within the professions, to consequently be accepted and institutionalized. Based on the studyresults a number of recommendations can be made to achieve collaborational change. The most important recommendation is visualize the interaction between midwives and general practitioners, to both professions.

, , ,
Bont, A.A.
hdl.handle.net/2105/12304
Master Zorgmanagement
Erasmus School of Health Policy & Management

Goodarzi, B. (2012, June 29). Twee handen op één buik; de samenwerking tussen eerstelijns verloskundigen en huisartsen in Nederland, bezien vanuit het institutioneel perspectief.. Master Zorgmanagement. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/12304