In juni 2009 publiceerde de staatssecretaris van Financiën het consultatiedocument1 ‘Mogelijke aanpassingen in de vennootschapsbelasting’. Het document bevatte een uitwerking van een aantal voorstellen zoals een aangepast regime voor de laagbelaste beleggingsdeelneming, de verplichte groepsrentebox en een afzonderlijke renteaftrekbeperking.2 Zijn zogenoemde ‘Sinterklaasbrief’3 was hierop een vervolg. Daarin werden de voorstellen uitvoeriger aan de orde gesteld. De staatssecretaris deelde mede dat hij alsnog af zou zien van de voorgestelde regelingen met uitzondering van een renteaftrekbeperking inzake overnameholdings. De staatssecretaris merkte in dit kader op dat ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie hebben geleid tot een bezinning op de verhouding tussen die ontwikkelingen en de verschillende onderdelen van het consultatiedocument.4 Daarnaast gaf hij aan dat hij voorstellen zou doen met betrekking tot een beperking in de verliesverrekening voor vaste inrichtingen; ingaande 2012 is dat geëffectueerd. Een vaste inrichting is kort gezegd een buitenlands filiaal van een onderneming zonder een juridische huls. Op deze problematiek betreffende de vaste inrichting ga ik in deze scriptie in.

Kavelaars, P.
hdl.handle.net/2105/14366
Fiscale Economie
Erasmus School of Economics

Dhorai, W.R. (2013, August 29). Objectvrijstelling voor vaste inrichtingen. Fiscale Economie. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/14366