In de huidige wet kennen we twee verschillende heffingssystemen voor het belasten van ondernemingswinsten. Enerzijds worden de ondernemingswinsten van IB-ondernemers belast onder de Wet IB 2001 tegen maximaal het progressieve belastingtarief van 52%. Anderzijds worden de ondernemingswinsten behaald door een lichaam belast volgens de Wet VPB 1969 tegen een vennootschapsbelastingtarief van 25% en wordt dit aangevuld met een box 2 heffing volgens de Wet IB 2001 van 25% over de uitkeringen aan de achterliggende winstgenieters. Deze tarieven zijn zo gesteld dat, in combinatie met de MKB-winstvrijstelling, de gemiddelde belastingdruk tussen de verschillende vormen van belastingheffing zo klein mogelijk is. Dit wordt ook wel het globale evenwicht genoemd. Ondanks dit globale evenwicht, echter, blijft er toch nog een verschil bestaan in de belastingdruk. Voor kleine ondernemingen met relatief kleine winsten is het in de meeste gevallen voordeliger om een onderneming te drijven in de vorm van een IB-onderneming.