Introductie De aanleiding voor dit onderzoek is de algehele onderconsumptie van de jeugd-geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Deze onderconsumptie is aanzienlijk sterker voor jongeren van niet-Nederlandse herkomst. Het gedragsmodel van Andersen (1995) geeft aan dat attitude een van de factoren is die een invloed kan hebben op de behoefte en het werkelijke gebruik van zorg. Een negatieve attitude zou de sterkere onderconsumptie bij jongeren van niet-Nederlandse herkomst kunnen verklaren. De onderzoeksvraag die uit deze gegevens volgt is: ‘Is er een verschil in attitude tegenover het gebruik van geestelijke gezondheidszorg tussen jongeren met een Nederlandse etnische afkomst en jongeren met een andere etnische afkomst?’ Om een beter inzicht te krijgen in bestaande onderzoeken betreffende dit onderwerp is er een literatuurstudie uitgevoerd. Uit de literatuurstudie blijkt dat mannen vaker minder positieve attitudes hebben tegenover het gebruik van geestelijke gezondheidszorg dan vrouwen. Daarnaast is naar voren gekomen dat personen met een laag zelfvertrouwen, een hoge mate van „trait-anxiety‟ en externe locus of control een minder positieve attitude hebben tegenover het gebruik van de ggz. De literatuurstudie biedt geen eenduidig antwoord op de invloed van etniciteit op attitude tegenover het gebruik van de ggz. Wel kan geconcludeerd worden dat etnische minderheden vaker een externe „locus of control‟ rapporteren en hierdoor een negatievere attitude hebben. Methoden Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is er een online vragenlijst met behulp van thesistools.com opgesteld. De vragenlijst is onder jongeren tussen de 18 en 24 jaar verspreid. Met behulp van statistische methoden zijn de resultaten van de vragenlijst onderzocht. Resultaten De onderzoeksresultaten geven aan dat 42% van de variantie in attitude tegenover het gebruik van de ggz wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen (etniciteit, verbondenheid met herkomstland, locus of control, selfesteem, trait-anxiety, leeftijd, geslacht en opleidingsniveau) die in de regressievergelijking zijn opgenomen. Verder blijkt dat jongeren met een Marokkaanse en Turkse etniciteit significant een negatievere attitude hebben. Dit significante effect vervalt echter voor Marokkaanse jongeren wanneer gecorrigeerd wordt voor de variabele verbondenheid. Hiernaast heeft verbondenheid met de cultuur van het herkomstland een significant negatief effect op de attitude. Een hoge mate van interne locus of control heeft juist een positief effect op de houding tegenover de ggz. Vrouwen hebben daarnaast een positievere attitude ten opzichte van mannen. Discussie/conclusie Het antwoord op de centrale vraag: ‘Is er een verschil in attitude tegenover het gebruik van geestelijke gezondheidszorg tussen jongeren met een Nederlandse etnische afkomst en jongeren met een andere etnische afkomst?’ is dat vooral jongeren met een Turkse herkomst een significant negatievere attitude hebben tegenover het gebruik van ggz. De behoefte om problemen zelf op te lossen, de onbekendheid met en het wantrouwen jegens de ggz zouden dit resultaat kunnen verklaren. Over de schaal voor het meten van attitude tegenover het gebruik van de ggz kan worden gesteld dat deze wellicht slechts moet bestaan uit de subschaal houding tegenover het zoeken van hulp. Naar aanleiding van deze studie wordt verder aanbevolen dat er meer onderzoek wordt verricht naar de oorzaak van de negatievere attitude bij Turkse jongeren en de invloed van verbondenheid met de cultuur van het herkomstland op attitude. Beleid gericht op het positief beïnvloeden van de houding tegenover het gebruik van de ggz is ten slotte van belang om de onderconsumptie in de jeugd-ggz te verminderen.

, , ,
Koopmans, G.T.
hdl.handle.net/2105/14834
Bachelor scripties (ESHPM)
Erasmus School of Health Policy & Management

Kaddouri, M. (2013, July 25). Etniciteit en attitude tegenover het gebruik van de geestelijke gezondheidszorg. Bachelor scripties (ESHPM). Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/14834