Met de inwerkingtreding van de wet Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (euthanasiewet) in april 2002 zijn euthanasie en hulp bij zelfdoding door artsen, mits voldaan aan bepaalde voorwaarden, gelegaliseerd in Nederland. Nederland is hiermee het eerste land ter wereld dat euthanasie gelegaliseerd heeft. Hier gingen jaren aan vooraf waarin de euthanasiepraktijken verboden waren, maar werden gedoogd door de openbare aanklager. De wet heeft dus officieel euthanasie en hulp bij zelfdoding gelegaliseerd, maar eigenlijk werd hiermee een bestaande praktijk gelegaliseerd. Het onderwerp heeft ook na de inwerkingtreding van de wet niet aan aandacht verloren. Het debat over euthanasie heeft zich de laatste twee decennia steeds meer verplaatst van het al dan niet toestaan van euthanasie naar een (vermeend) ‘recht’ op euthanasie. Tegelijkertijd met de grote media-aandacht voor de zaak-Postma1 in 1973 startte het maatschappelijk euthanasiedebat en is sindsdien niet meer gesloten. De maatschappij is steeds meer richting acceptatie gegaan en de politiek en vervolgens de rechtspraak zijn daarin meegegaan. De ‘vereiste’ omstandigheden om te komen tot een legaliserende wet, kunnen globaal samengevat worden aan de hand van drie componenten: een maatschappelijke behoefte aan verandering en het bestaan van maatschappelijke discussie, een politieke welwillendheid en rechtspraak die daarin meegaat. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat dit eigenlijk niet is veranderd door de jaren heen, tot de dag van vandaag. Deze scriptie is een kwalitatief onderzoek naar de beleidsontwikkelingen in het euthanasiedebat, de interacties tussen actoren en tussen beleid en praktijk en de manier waarop beleidsontwikkelingen doorwerken in de zorgpraktijk. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van semigestructureerde interviews, documentenanalyses en literatuuronderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat er vele verschillende actoren betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het huidige euthanasiebeleid. De actoren die een rol gespeeld hebben -en de meesten dat overigens nog steeds doen- kunnen onderscheiden worden als maatschappelijke en politieke actoren. De belangrijkste maatschappelijke actoren zijn: de beroepsorganisatie van artsen (KNMG), de euthanasie toetsingscommissies, belangenverenigingen –in het bijzonder de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie (NVVE)–, en de initiatiefgroep Uit Vrije Wil. De belangrijkste politieke actoren zijn de ministers van VWS en Justitie & Veiligheid (JenV), Tweede Kamerleden en beleidsambtenaren bij het Ministerie van VWS. Als derde categorie van actoren kan de rechtspraak worden genoemd. Dit onderzoek laat zien dat er pas verandering komt in het beleid over een ethisch en controversieel onderwerp als euthanasie, wanneer alle vereiste omstandigheden in het netwerk van actoren gevormd zijn en de tijd ervoor rijp is, zowel in maatschappelijk als in politiek opzicht. Het debat moet gevoerd zijn, er moet maatschappelijke en politieke acceptatie bestaan, het moet al enigszins een bestaande praktijk zijn, er moet een welwillende minister zijn die over het onderwerp gaat én die minister moet haar standpunt kunnen verkopen aan het kabinet waarin ze zit en aan de Tweede Kamer. Kortom, een heleboel voorwaarden moeten vervuld zijn alvorens een beleidsverandering tot stand kan komen. En de ontwikkeling houdt niet op, maar is dynamisch. De ene beleidsontwikkeling vormt het begin van een nieuwe en daarom is het euthanasiebeleid onderhevig aan continue veranderingen.

, , ,
Wallenburg, I.
hdl.handle.net/2105/14875
Bachelor scripties (ESHPM)
Erasmus School of Health Policy & Management

Yildiz, Z. (Zeynep). (2013, August 27). Het euthanasiebeleid in Nederland:. Bachelor scripties (ESHPM). Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/14875