Deze thesis onderzoekt de wijze waarop de gemeente in samenwerking met maatschappelijke instanties de participatie van burgers probeert te bevorderen. Het onderzoek richt zich op de wijk Kinderdijk in de gemeente Alblasserdam. In deze wijk is in januari 2011 het multifunctionele centrum Maasplein geopend met als doel het bij elkaar brengen van mensen en voorzieningen op het gebied van zorgen, werken, wonen en leren. In MFC Maasplein zijn meerdere instanties betrokken die op verschillende manieren een actieve inzet van zowel vitale als kwetsbare burgers kunnen bevorderen. De maatregelen die de instanties inzetten om de participatie van inwoners uit de wijk Kinderdijk proberen te bevorderen wordt in beeld gebracht. De centrale vraag van dit onderzoek is: “Hoe proberen de betrokken instanties binnen MFC Maasplein de participatie van burgers binnen de wijk Kinderdijk te bevorderen?” Aanleiding van dit onderzoek is de decentralisatie van verantwoordelijkheden en middelen van het Rijk naar lokaal niveau. De decentralisatie stimuleert gemeenten om samen te werken met maatschappelijke instellingen, bedrijven en burgers zodat een actieve inzet van burgers kan worden ondersteund. Bij de toepassing van deze nieuwe bevoegdheden hebben gemeenten te maken met verschillende waarden en idealen die betrokken instanties nastreven. Onvoldoende afstemming tussen de betrokken instanties kan nadelige gevolgen hebben voor (kwetsbare) burgers waarop het participatiebeleid van toepassing is. Miscommunicatie tussen betrokken partijen kan allereerst ontstaan door de verschillende interpretaties rondom het begrip “participatie”. Letterlijk betekent “participatie” deelnemen (Jager-Vreugdenhil, 2011). Dit algemene woord kan een verschillende lading hebben per actor (degene die participeert) en per institutionele context (de plaats waarin participatie plaatsvindt). In een studie naar het begrip “participatie” heeft Jager-Vreugdenhil (2011) de verschillende vormen van participatie teruggebracht in vijf hoofdtypen. Volgens Jager-Vreugdenhil (2011) kan participatie plaatsvinden in de contexten: economische instituties, politieke en overheidsinstituties, onderwijsinstellingen, formeel georganiseerde burgerverbanden en tot slot informele sociale verbanden. Het onderscheid van Jager-Vreugdenhil (2011) heeft gezorgd voor een selectiecriteria waarmee participatievormen in de wijk Kinderdijk zijn waargenomen. Jager-Vreugdenhil (2011) legt met de benadering een verbinding tussen het begrip participatie en de institutionele theorie. Dit onderzoek is dieper op deze relatie ingegaan en heeft bekeken in hoeverre de regulatieve, normatieve en cultureel-cognitieve elementen, die volgens Scott (2001) tot de pilaren van instituties behoren, zijn ingebed in de participatie bevorderende maatregelen in de wijk Kinderdijk. De participatie bevorderende maatregelen zijn inzichtelijk gemaakt met het gebruik van het CLEAR model (Lowndes, Pratchett, Stoker, 2006). In het CLEAR model zijn concrete factoren opgenomen die participatie van burgers bevorderen dan wel belemmeren. Het diagnose instrument bestaat uit de vijf indicatoren can do, like to, enabled to, asked to en responded to. Het CLEAR model is een hulpmiddel geweest bij het waarnemen van de aanwezigheid en afwezigheid van participatie bevorderende maatregelen binnen de wijk Kinderdijk. Twaalf interviews hebben plaatsgevonden met veertien respondenten. De respondenten bestonden uit vijf bewoners uit de wijk Kinderdijk, twee medewerkers, twee teamleiders, twee coördinatoren en een bestuurder van organisaties die aan MFC Maasplein zijn verbonden. Tevens zijn een beleidsmedewerker en een wethouder van de gemeente Alblasserdam geïnterviewd. Aansluitend heeft een documentstudie plaatsgevonden waarin is onderzocht welke keuzes de betrokken instanties hebben gemaakt tijdens het ontwerp, de bouw en de realisatiefase van het multifunctionele centrum. Uit dit onderzoek is gebleken dat respondenten het moeilijk vinden een concrete beschrijving van participatie te geven. Bij de inzet van participatiebevorderende maatregelen lijken de betrokken instanties zich vooral te richten op de doelgroep bij wie zij de belangen willen behartigen. De focus op eigen doelgroepen is vanuit de institutionele theorie te verklaren. De betrokken instanties hebben lang zelfstandig gewerkt. Het doel om een samenhangend programma te ontwikkelen is voor de betrokken instanties een ingrijpende verandering en moeilijk door te voeren. In dit onderzoek worden participatievormen onderscheiden op basis van het type actor waarbij participatie wordt gestimuleerd. Dit rapport onderscheidt vier actoren: burgers met een beperking, senioren, kinderen en vitale wijkbewoners. Tot de burgers met een beperking behoren de medewerkers van Drechtwerk en de cliënten van Yulius. Zij hebben door een fysieke en/of psychiatrische beperking een afstand tot de reguliere samenleving. De instanties Drechtwerk en Yulius ondersteunen deze burgers bij hun ontwikkeling naar zelfredzaamheid met het bieden van werk- en woonmogelijkheden in MFC Maasplein. Op deze wijze hopen de instanties dat burgers met een beperking op dezelfde manier invulling kunnen geven aan het leven zoals vitale burgers dat doen. In MFC Maasplein kunnen de actoren in contact komen met burgers die het gebouw bezoeken of in het gebouw wonen. De betrokken instanties vinden de ontmoeting met vitale wijkbewoners belangrijk, omdat hiermee de burgers met een beperking in de reguliere samenleving worden betrokken. Bij senioren wordt participatie bevorderd ter vermindering van eenzaamheid. Een concrete definitie voor eenzaamheid ontbreekt, de respondenten zijn wel unaniem in de oplossing ter voorkoming van eenzaamheid: ontmoeting. De betrokkenen instanties organiseren activiteiten en zorgen voor gezamenlijke ruimten, zodat senioren in contact kunnen komen met leeftijdsgenoten en andere burgers. Bij vitale wijkbewoners wordt participatie gestimuleerd ter verbetering van de sociale samenhang en het vergroten van zeggenschap. Deze participatievormen moeten ervoor zorgen dat de vitale wijkbewoners meer verantwoordelijkheid gaan nemen voor de leefbaarheid in de wijk. Ontmoetingsmogelijkheden zijn gecreëerd zodat wijkbewoners elkaar beter leren kennen en meer voor elkaar willen betekenen. Ook zijn bijeenkomsten georganiseerd waarin burgers worden geïnformeerd over het politiek domein en waar ze zelf hun meningen of ideeën kunnen inbrengen. Echter, een ruim aanbod in participatiemogelijkheden hoeft niet als direct gevolg te hebben dat burgers daadwerkelijk gaan participeren. Burgers met een beperking kunnen zich ongemakkelijk voelen in het bijzijn van vitale burgers, omdat ze soms volgens andere normen, waarden en overtuigingen leven. Voor senioren kan het moeilijk zijn om aan activiteiten deel te nemen, omdat ze lichamelijke ongemakken ervaren. Tevens blijken (senioren) wijkbewoners onvoldoende bekend te zijn met de participatiemogelijkheden. Sommige instanties hebben onvoldoende in beeld wat de behoeften van burgers zijn, waardoor ze niet weten hoe ze wijkbewoners kunnen motiveren om in MFC Maasplein te participeren. Tevens heerst bij een aantal burgers de overtuiging dat de gemeente minimaal naar hun ideeën en meningen zal luisteren. Deze gedachte komt voort uit ervaringen uit het verleden, waarin burgers nauwelijks werden betrokken bij politieke besluiten. Tot slot is de betekenis van MFC Maasplein onduidelijk. Vooralsnog hebben burgers het idee dat MFC Maasplein vooral gericht is op kinderen die naar school gaan en senioren die in het gebouw wonen. MFC Maasplein heeft voor wijkbewoners de betekenis van een voorzieningencentrum en niet van een ontmoetingscentrum waarin alle wijkbewoners, ongeacht de leeftijd of het hebben van een beperking, kunnen participeren.

, ,
Postma, J.
hdl.handle.net/2105/14973
Master Zorgmanagement
Erasmus School of Health Policy & Management

Donkers, E.M.A. (2013, March 18). PARTICIPATIE IN DE WIJK: U DOET TOCH OOK MEE?. Master Zorgmanagement. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/14973