Deze thesis richt zich op het debat dat plaatsvond binnen de Nederlandse krijgsmacht - in het bijzonder het Nederlandse officierskorps - over de Europese Defensie Gemeenschap (EDG) in de jaren 1950-1954. De EDG was een plan dat onderdeel uitmaakte van de Europese integratiegeschiedenis vlak na de Tweede Wereldoorlog, en hield in dat de krijgsmachten van de ‘Europa van Zes’ (Frankrijk, de Bondsrepubliek, Italië en de Benelux-landen) zouden worden samengevoegd in een supranationale constructie. Boven dit ‘Europese leger’ zou een Europees commissariaat komen te staan dat vervolgens onder de bevoegdheid viel van de NAVO. Voor het eerst sinds de oorlog mocht West-Duitsland soldaten rekruteren. Het zou verder gaan om een vergaande vorm van militaire integratie. De officierskorpsen zouden onder meer multinationaal worden, er was een gemeenschappelijk uniform, het budget werd geharmoniseerd en er kwam een hoofdkwartier in Parijs. Er moest op den duur een staand leger van pakweg anderhalf miljoen soldaten worden opgetuigd. Uiteindelijk was het plan niet tot volle wasdom gekomen, maar in de jaren 1950-1954 was het zeer reëel dat dit plan zou worden verwezenlijkt. De hoofdvraagstelling luidt: hoe reageerde de Nederlandse krijgsmacht op de EDG-plannen en waarom reageerde het zo? Om het militaire debat over de EDG in kaart te brengen, is gekeken naar verschillende opiniestukken in bondsbladen, memoires, vergaderingsnota’s, krantenartikelen en verslagen van conferenties. Daarbij werd nationalisme als theoretisch concept bij de analyse gebruikt. Nationalisme en de krijgsmacht waren in velerlei opzichten onlosmakelijk bij elkaar verbonden. Het uitgangspunt bij dit onderzoek was daarom ook dat de officiers de militaire eenwording op supranationale basis als een ondermijning van het nationalisme zagen. Met de EDG zou het kloppende hart uit de Nederlandse defensie worden gehaald. Naast een onderzoek naar het debat dat werd gevoerd, is in deze thesis ook geprobeerd de vraag te beantwoorden, waarom de Nederlandse krijgsmacht zo reageerde. Uit het onderzoek bleek dat het Nederlandse officierskorps ideologisch gezien overwegend vanuit een nationalistische reflex reageerde op het EDG-plan. Er werd verder strategisch gezien voortdurend de voorkeur uitgesproken voor militaire samenwerking op intergouvernementele basis, waardoor de nationale eenheid op militair gebied gewaarborgd bleef. De NAVO-oplossing, waarin West-Duitsland op intergouvernementele basis herbewapend werd door lid te worden van de NAVO, was een beter plan omdat zo de nationale basis behouden bleef en de Angelsaksische mogendheden nauw aan het continent gebonden bleven. Verder waren ook de organisatorische aspecten aan het EDG plan voer voor kritiek. Het tot stand brengen van een dergelijk omvangrijk institutioneel orgaan had teveel om het lijf. De nationalistische reflex van het officierskorps ten aanzien van de EDG had voornamelijk te maken met de relatie tussen nationalisme en de krijgsmacht. Daarbij is gekeken naar de invloed van ‘invented tradition’, ‘imagined community’, de dienstplicht, maar ook zeker naar opportunisme, eigenbelang en de angst voor het verlies van de vertrouwde werkomgeving.

, , , , , ,
Lak, M.
hdl.handle.net/2105/15054
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

Dieren, L. van. (2013, August 30). Met handen en voeten gebonden aan een Eruropees leger. Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/15054