Nederlandse musea voor moderne en hedendaagse kunst staan de laatste jaren steeds vaker ter discussie. De bezuinigingen op de culturele sector die in 2010 door toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra werden aangekondigd, hebben het debat over de functie en legitimiteit van museale instellingen nieuw leven ingeblazen. Er gaan veel stemmen op voor vernieuwing van museuminstituten. Diverse actoren in het veld heroverwegen hun beleidsvisie en missie. Op verschillende manieren trachten zij te breken met de notie van het traditionele, op academische en modernistische conventies gestoelde openbare kunstmuseum, ofwel de sterk hiërarchische en klinische omgeving van de white cube. Het voornaamste punt van kritiek op de tot nog toe gangbare twintigste-eeuwse norm is dat musea hun bestaande danwel potentiële publiek te weinig bij hun activiteiten weten te betrekken. Deze kritiek wordt ter harte genomen, maar niet door iedereen op dezelfde manier verwerkt. In dit onderzoek onderscheid ik binnen het hedendaags museumdiscours drie verschillende groepen actoren die elk een eigen visie etaleren op de vraag welke tentoonstellingselementen dienen te veranderen teneinde het nieuwe museum vorm te geven. De groepen richten zich respectievelijk op nieuwe museumcollecties, nieuwe presentatiewijzen, en nieuw draagvlak. Analoog aan deze categorisering heb ik drie tentoonstellingen als casus bestudeerd met behulp van Jeffrey C. Alexanders performancetheorie, afkomstig uit de wetenschappelijke discipline van cultural pragmatics. Door tentoonstellingen te lezen als theateropvoeringen die bestaan uit verschillende performatieve elementen, kan op een meer pragmatische manier geanalyseerd worden hoe zij functioneren en of zij als performance geloofwaardig zijn. Uit mijn interpretatieve analyse aan de hand van Alexanders performancetheorie kan ik concluderen dat er weliswaar wordt geëxperimenteerd in de museumzalen, maar dat tentoonstellingen die expliciet traditionele museale ideeën verwerpen, niet allemaal evenzeer overtuigen. De reden daarvoor is dat sommige tentoonstelling in hun idealistische poging tot vernieuwing al te radicaal te werk gaan, terwijl de traditie van het moderne museum diep geworteld is en daarmee lastig om onmiddellijk op een natuurlijke en geloofwaardige te doorbreken. Wat ik daarom aan beleidsmakers van musea kan aanraden is om museale vernieuwing in de eerste plaats na te streven door middel van aanpassingen in de collectie, van welke het beheer en de expositie altijd tot de kernactiviteiten van het museuminstituut hebben gehoord – en die daarmee fungeren als breed gedragen idee van wat een museum is onder zowel frequente bezoekers als individuen die zelden tot nooit musea visiteren. De tentoonstelling Ja Natuurlijk bewijst als één van mijn casussen dat er mogelijkheden zijn om te breken met het traditionele museum zonder in te leggen op geloofwaardigheid van haar performance. Door in te zetten op inclusieve en engagerende kunst kan een groter publiek een betekenisvolle en artistieke ervaring hebben in het museum. Dit is echter maar een enkel voorbeeld van hoe duurzame vernieuwing zorgvuldig bewerkstelligd kan worden. Nederlandse kunstmusea zullen zich moreel verplicht voelen te blijven experimenteren met hun museale presentaties zolang zij overheidssteun ontvangen terwijl een substantieel deel van de bevolking hen stelselmatig mijdt. Door dit langdurige, geleidelijke proces zal gewenning optreden die musea mettertijd vanzelfsprekend zal doen evolueren.

, , , , , , , ,
Hoebink, T.J
hdl.handle.net/2105/15197
Sociologie van Kunst en Cultuur , Master Arts, Culture & Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

Majorana, M. (2013, August 30). Nieuwe geloofwaardigheid van musea. Master Arts, Culture & Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/15197