De afgelopen jaren is er een maatschappelijk debat gevoerd over schaalvergroting in het basisonderwijs. De plannen van staatssecretaris Dekker om kleine scholen te laten fuseren of verdwijnen hebben dit debat alleen maar versterkt. Begin 2014 zijn de plannen van de staatssecretaris van tafel gegaan, maar daarmee is de vraag of kleinere basisscholen op een kostenefficiënte manier onderwijs van een goede kwaliteit kunnen leveren, niet beantwoord. Dit onderzoek wil een beeld geven van de mogelijke relatie in het basisonderwijs tussen schaalgrootte en kostenefficiëntie enerzijds en schaalgrootte en onderwijskwaliteit anderzijds. Als indicator voor het effect van schaalgrootte op de kostenefficiëntie wordt gebruik gemaakt van de maatstaf gemiddelde vaste kosten per leerling. Het blijkt dat voor scholen en schoolbesturen uit financieel oogpunt een minimale grootte van 150 leerlingen wenselijk is. Tot deze grootte kunnen namelijk grote kostenvoordelen worden behaald. Tot een grootte van ongeveer 500 leerlingen zijn er nog beperkte schaalvoordelen te behalen. Als een school of bestuur meer dan 500 leerlingen aanstuurt, verdwijnt het effect van schaalgrootte en verloopt de kostencurve vlak. Er wordt geen omslagpunt tussen schaalvoor- en schaalnadelen waargenomen. Gemeten in het aantal scholen per bestuur, is er wel een omslagpunt van schaalvoordelen naar schaalnadelen te bepalen. Een schoolbestuur dat één school aanstuurt, is niet significant duurder of goedkoper dan gemiddeld. Schoolbesturen die twee tot maximaal tien scholen aansturen zijn het meest kostenefficiënt. Schoolbesturen die zestien of meer scholen aansturen behalen significante schaalnadelen. Uit een analyse op groepsniveau blijkt dat klassen van 19 tot 25 leerlingen het meest kostenefficiënt zijn. Om klassen van deze omvang te bereiken is een bepaalde schoolgrootte van ten minste 150 leerlingen noodzakelijk. In de analyse naar verschillen tussen denominaties bleek dat reformatorische en protestants-christelijke schoolbesturen per leerling significant lagere kosten behalen dan gemiddeld, terwijl de kosten per leerling bij openbare en met name islamitische schoolbesturen significant hoger zijn dan gemiddeld. Mogelijke verklaringen voor de hogere kosten per leerling op islamitische scholen liggen in de gemiddeld kleinere klassen, het gemiddeld lagere opleidingsniveau van de ouders en de grote hoeveelheid achterstandsleerlingen. De CITO-score is de indicator voor de onderwijskwaliteit in het bepalen van het effect van schaalgrootte op de kwaliteit van een school. Om het effect van schoolkenmerken te bepalen moet eerst worden gecorrigeerd voor algemene en schoolse leerlingkenmerken. De invloed van schaalgrootte op onderwijskwaliteit is na controle voor deze variabelen klein. Er is niet gebleken dat leerlingen op scholen met 145 leerlingen of minder lagere CITO-scores halen dan gemiddeld. Wel is er in verschillende modellen een effect gevonden dat wijst op schaalnadeel voor grote scholen. Op scholen met meer dan 500 leerlingen is de gemiddelde CITO-score tot 1,5 punt lager.