In deze masterthesis staat het repressieve beleid centraal dat gouverneur-generaal B.C. de Jonge tussen de jaren 1931 en 1936 voerde tegenover het Indonesisch nationalisme. Er is onderzocht waarom de landvoogd een repressief regime voerde en of hij hierbij handelde op eigen initiatief. De periode waarin De Jonge gouverneur-generaal van Nederlands-Indië was, was economisch gezien een turbulente tijd. Rust was volgens de Nederlands-Indische regering dan ook noodzakelijk om de nodige bezuinigingen door te kunnen voeren. Het Indonesisch nationalisme kreeg in deze jaren geen kans om zich te ontwikkelen tot een beweging die een grote invloed had op de Indonesische samenleving. De nationalistische partijen werden door het Nederlands-Indisch gouvernement in hun bewegingsvrijheid sterk beperkt. Vooral na de muiterij op het marineschip De Zeven Provinciën in februari 1933, werden de bewegingen nauwlettend in de gaten gehouden. Ook al bestaat er geen direct verband tussen het verzet op het schip en het Indonesische nationalisme, het was vanaf deze periode dat gouverneur-generaal De Jonge hard ging optreden tegen mensen die kritiek uitten op het gouvernement en speciaal tegen de nationalistische bewegingen die weigerden samen te werken met het Nederlands-Indische gouvernement. Verzet en commentaar werden niet geaccepteerd, omdat de economische situatie vroeg om een stabiele samenleving. Er werd echter ook verondersteld dat de bewegingen die wel met het Nederlands-Indische gouvernement samenwerkten geen ruimte kregen zich te ontwikkelen. Deze moesten dan ook worden beschermd. Er werden tegen de non-coöperatieve nationalisten verschillende repressieve maatregelen genomen om de orde en rust in de samenleving te kunnen handhaven. Zo werden openbare bijeenkomsten ontbonden en sprekers gearresteerd als er situaties ontstonden die volgens het Nederlandse gezag tot onrust konden leiden. Ook vond er een beperking plaats van de persvrijheid en werd het ambtenaren verboden om lid te zijn van nationalistische bewegingen die een gevaar vormden. De meest krachtige maatregel die werd genomen was echter de internering van de kopstukken uit het Indonesische nationalisme: in 1933 werd Soekarno verbannen en in 1934 volgde de verbanning van Mohammad Hatta en Soetan Sjahrir. De Jonge genoot als gouverneur-generaal het hoogste gezag binnen het Nederlands-Indische gouvernement, maar was officieel wel ondergeschikt aan het Opperbestuur in Den Haag. De maatregelen werden echter zonder enige bemoeienis van de Nederlandse regering genomen en alleen op initiatief van de Nederlands-Indische regering in Batavia. De minister van Koloniën werd pas achteraf van de maatregelen op de hoogte gesteld. De Jonge was de eindverantwoordelijke voor het beleid dat in Nederlands-Indië werd gevoerd. De repressieve maatregelen die werden genomen, kwamen echter wel tot stand onder (soms vergaande) invloed van meerdere personen. Vooral procureur-generaal R.J.M. Verheijen speelde hierbij een belangrijke rol. Gouverneur-generaal De Jonge gaf aan dat hij door sommige mensen om hem heen was aangezet tot het nemen van harde maatregelen. Dit betekende echter niet dat hij het niet eens was met het beleid, want ook hij wilde bovenal onrust in de samenleving voorkomen. De bronnen hebben laten zien dat niet alleen de gouverneur-generaal, maar bijna de gehele Nederlands-Indische regering in de kolonie regeerde met het devies: Je maintiendrai.

, , , , , ,
Klemann, Hein
hdl.handle.net/2105/17856
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

Adolfs, Sara. (2014, August 29). Je Maintiendrai! Gouverneur-generaal B.C. de Jonge en zijn succesvolle repressie van het Indonesisch nationalisme (1931-1936). Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/17856