In 2015 was het tweehonderd jaar geleden dat Napoleon bij Waterloo zijn beslissende nederlaag leed door het toedoen van een grote Europese coalitie, en even leefde de aandacht voor dit historische feit op. Deze veldslag had voor het jonge Koninkrijk der Verenigde Nederlanden een geheel eigen betekenis. Zo werd de nieuwe monarchie gevormd in de tumultueuze periode na Napoleons ontsnapping van Elba. De veldslag, uitgevochten op het grondgebied van het nog jonge koninkrijk, bekrachtigde de stichting en bewees de waarde van de nieuw gevormde bufferstaat. Kroonprins Willem (de latere koning Willem II) onderscheidde zich door zijn militair leiderschap en werd vanwege zijn inzet en dapperheid na de slag ontvangen als een ware oorlogsheld van eigen bodem. Door deze verwevenheid tussen de slag bij Waterloo en het jonge koninkrijk raakte Waterloo al snel verankerd in de negentiende-eeuwse Nederlandse samenleving. Met uitzondering van het herdenkingsjaar 2015 is de aandacht voor deze historische episode in deze tijd echter vrijwel nihil. In mijn masterthesis buig ik me over deze toch merkwaardige ontwikkeling; hierbij richtte ik mij op het geschiedenisonderwijs in het Nederlandse voortgezet onderwijs. Om een lange-termijnverklaring mogelijk te maken, koos ik onder andere voor een kwantitatief onderzoek, waarbij meer dan 100 geschiedenismethodes van na 1900 werden onderzocht. Uit dit onderzoek werd een aantal zaken duidelijk. Het meest opvallend is dat het aantal woorden dat in schoolboeken besteed wordt aan de slag bij Waterloo in absolute zin sterk is teruggelopen, vooral vanaf de jaren ’60 van de twintigste eeuw. Met deze terugloop veranderden ook de plotlijnen van de narratieven: de verhalen werden een-dimensionaler en de epische concentratie is steeds intenser geworden. Vanaf medio jaren tachtig komen er ook schoolboeken op de markt waarin de slag in het geheel niet meer wordt vermeld. Aan de hand van een kwalitatief onderzoek van vijf uitgelichte methodes bleek dat de auteurs Waterloo zeer verschillend beschreven. De hoofpersonen, de keerpunten en de oorzaken die de schrijvers aandroegen voor het verlies der Fransen zijn weinig uniform. Voor deze ontwikkeling draag ik in mijn thesis een aantal verklaringen en oorzaken aan. Allereerst heeft in de twintigste eeuw het schoolvak geschiedenis verschillende transformaties ondergaan. Van een vak dat de natiestaat op essentialistische wijze benaderde, werd het na de Mammoetwet (1968) veel meer een thematisch vak, gericht op historische vaardigheden, waarbij leerlingen leerden zoeken naar ‘eigen’ waarheden. Voorts werd na 1968 het vak geschiedenis minder belangrijk geacht en verminderde het aantal lesuren drastisch; ook was de chronologische aanpak niet langer het dominante kader. De slag bij Waterloo was in deze nieuwe context minder functioneel. Eveneens is de temporele afstand tot 1815 gegroeid en waren er andere ontwikkelingen in de wereldgeschiedenis die veel ruimte in de lesmethodes opeisten. Dit ging ten koste van andere, eerdere ontwikkelingen in de geschiedenis. Vanaf het einde van de zestiger jaren is het wetenschappelijke paradigma van de natiestaat onder druk komen te staan. De vanzelfsprekendheid ervan werd betwist en er kwam een denationalisering op gang die het natiebesef deconstrueerde en ontmaskerde. De ‘dapperheid’ van de Nederlanders en de kroonprins, in vooral de oudere schoolboeken zeer prominent aanwezig, waren elementen die zeer geschikt waren om een nationalistische geschiedenis te schrijven, en dat was nu juist wat op de schop ging. Als gevolg van de denationalisering – en mede door andere ontwikkelingen, die in mijn studie worden beschreven – is aan de behandeling van Waterloo veel ‘oorlogsschade’ toegebracht.

, , , , , , , ,
M.C.R. Grever, M.F. van Dijck
hdl.handle.net/2105/32514
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

J.W.H. Scharink. (2015, June 30). Het slagveld der natiën. Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/32514