In deze masterscriptie onderzoek ik hoe de Aprilbeweging van 1853 verbeeld wordt in geschiedenismethodes voor het middelbaar en hoger onderwijs in de periode 1875-1941. In deze periode zat Nederland in een proces van eenwording. De hogere burgerij maakte toen van Nederland een politieke, economische en sociale eenheid. Hiervoor zetten ze onder andere het onderwijs in. Op scholen gingen kinderen gezamenlijk de Nederlandse taal leren en ze gingen van alles over het roemruchte Nederlandse verleden leren. De leerlingen kregen ook les over de Aprilbeweging. De Aprilbeweging is een verzamelnaam van vele protesten van protestanten in de aprilmaand van 1853. De protestanten vonden het maar niets dat de katholieke kerk weer bisschoppen ging aanstellen. In de Tachtigjarige Oorlog was de kerk die vrijheid ontnomen, maar in 1848 had Thorbecke met zijn grondwetsherziening de kerk die vrijheid weer teruggegeven. De protestanten waren bang dat het protestantse karakter van Nederland zou verdwijnen en dat zelfs de tijden van de inquisitie weer zouden terugkeren. De protestanten begonnen een petitie en boden die aan Koning Willem III aan. Hij toonde sympathie en ging daarmee tegen het kabinet in, wat daardoor viel. De Aprilbeweging draaide dus om hele existentiële zaken: wat maakt iemand tot een Nederlander? En wat moet hij denken, vinden of geloven? Dit zijn ook precies de vragen waar leerlingen op school antwoord op kregen, vooral tijdens de geschiedenisles. Ik was benieuwd of ik in de geschiedenismethodes ideeën over Nederland als natiestaat tegenkwam en of er een bepaalde (nationale) identiteit werd overgedragen aan de leerlingen. Ook was ik benieuwd of de inhoud van de boeken van elkaar verschilden of elkaar zelfs bestreden en of er dus sprake was van een herinneringsstrijd. De auteurs beschrijven, soms zelfs uitgebreid, over religieuze kant van de Aprilbeweging. Ze hebben het over de aanloop naar en de aanstelling van de bisschoppen, en over de bezwaren van de protestanten hiertegen. Maar het draait in hun vertellingen vooral om de politieke kant. De Aprilbeweging is in de methodes bijna altijd onderdeel van een beschrijving van het leven van Thorbecke – op dat moment de hoogste minister. Veel methodes beginnen met een kort, lovend stukje over zijn leven en de wetten die hij tot stand heeft gebracht, en eindigen met zijn val als gevolg van de Aprilbeweging. Bijna alle auteurs benadrukken dat de conservatieven van de spanningen tussen katholieken en protestanten gebruik maakten, om tegen (in hun ogen) Thorbeckes verregaande grondwetsherziening te protesteren. Ze wijzen er ook op dat de koning bewust sympathiseerde met de protestanten om van Thorbecke af te komen. En ze beklemtonen ook dat de paus tegen Thorbecke inging, door hem niet vooraf duidelijk in te lichten over zijn plannen. De schrijvers zetten zich dus duidelijk af tegen de ‘tegenstanders’ van Thorbecke. Zodoende lijkt er sprake van een herinneringsstrijd. De auteurs lijken te willen bewijzen dat zij aan de ‘goede’ kant van de Aprilbeweging stonden. Ook Thorbeckes herziene grondwet staat centraal in de vertellingen. Veel schrijvers zijn er erg positief over. Hij overstijgt religieuze verschillen en verbindt alle Nederlanders met elkaar, lijken ze te zeggen. Bijna alle auteurs benadrukken ook dat de grondwet het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie mogelijk maakte. Met de ruime aandacht voor Thorbecke en zijn grondwet proberen bijna alle auteurs een nationale, liberale identiteit bij de lezers over te brengen. Thorbecke en zijn grondwet vormen samen de verbindende schakel in het eenwordende Nederland.

, , , , , , , , ,
M.C.R. Grever, J.C. van der Vlies
hdl.handle.net/2105/32554
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

J.P. Rottier. (2015, July 24). Godsdienstcontroverse of politieke rel?. Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/32554