De filosofie van Spinoza slaat een brug tussen ethiek en empirische gedragswetenschappen, met als pijler zijn emotieleer. Spinoza's ethiek laat zien, dat regels, plichten en protocollen opleggen die tegen de hartstochten van de mens ingaan, niet zullen werken. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd ethiek vooral een zaak van redeneren en was er weinig oog voor de rol van emoties in de ethiek. De neurobiologie en empirische gedragswetenschappen onthullen de lichamelijke basis van ons redeneren en de rol die emoties spelen bij menselijk gedrag. Prominente wetenschappers zien in de leer van Spinoza, die uitgaat van de onlosmakelijke verwevenheid van lichaam en geest, een filosofisch raamwerk voor hun bevindingen. Ook de meest recente tak van de emotieleer, het cognitivisme, verwijst voor haar 'gelijk' naar de nieuwe wetenschappelijk bevindingen. Deze verhandeling toont aan dat waar wetenschappers het belang van Spinoza's filosofie erkennen, moderne filosofen in hun werk over ethiek rationaliteit en emoties dat ten onrechte nauwelijks of niet doen.