Deze scriptie is het eindresultaat van een afstudeeronderzoek naar ‘de indicatoren van samenwerkingsvermogen bij waterschap en gemeente’. Dit afstudeeronderzoek vormt de afronding van de Parttime Master Bestuurskunde, een tweejarige masteropleiding aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. De voorbereidingen van dit onderzoek zijn gestart bij aanvang van het tweede studiejaar in september 2007, maar kende zijn hoogtepunt in de periode april t/m augustus 2008. In deze periode is het onderzoek inhoudelijk verder opgezet, uitgevoerd en gerapporteerd. Het onderzoek focust op de indicatoren (verschijningsvormen) van samenwerkingsvermogen tussen waterschap en gemeente waarbij twee samenwerkingsrelaties nader zijn geanalyseerd. Het zijn de samenwerkingsrelaties tussen waterschap Hollandse Delta en de gemeente Bernisse en de samenwerkingsrelatie tussen waterschap Hollandse Delta en de gemeente Spijkenisse. De keuze voor waterschap Hollandse Delta is voortgekomen uit het feit dat ik enerzijds in het beheersgebied woon en anderzijds doordat ik lid ben van het algemeen bestuur (Verenigde Vergadering) van dit waterschap. Het onderzoek legde zich toe op de vrijwillige planvorm van het gemeentelijk waterplan. Beide gemeenten zijn, hoewel het buurgemeenten op Voorne-Putten zijn, behoorlijk verschillend. Spijkenisse is een grote gemeente voor wat betreft het aantal inwoners en een ‘koploper’ op het gebied van de watertaak. Spijkenisse participeert hierbij veel in (innovatieve) pilots. Het gemeentelijk waterplan van Spijkenisse kent een lange historie en is opgezet als één van de eerste in Zuid-Holland. De gemeente Bernisse is een landelijke en een kleine gemeente als je naar het aantal inwoners kijkt en heeft als enige van de (22) inliggende gemeenten geen gemeentelijk waterplan. Beide gemeenten liggen in het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta en hebben op het gebied van waterkwantiteit en waterkwaliteit (en ook wegen) diverse raakvlakken. De wetgeving vormt hiervoor een belangrijke leidraad. Diverse wet- en regelgeving bepaalt de (verplichte) samenwerking van gemeente en waterschap: denk hierbij bijvoorbeeld aan de watertoets en het gemeentelijk rioleringsplan. Op dit raakvlak begeeft deze scriptie zich, waarbij de planvorm van het gemeentelijk waterplan centraal staat. Deze scriptie gaat over samenwerkingsvermogen. In het conceptueel model wordt nader geanalyseerd wat dit vermogen om samen te werken inhoudt en hoe het (thematisch) ingedeeld kan worden. Samenwerkingsvermogen is begrip dat in literatuurreferenties veelvuldig terugkomt. Diverse auteurs komen met een opsomming van kenmerkende aspecten of succesfactoren die op een viertal niveaus zijn terug te vinden. Op het niveau van ‘persoon’ spelen persoonlijke kenmerken als ‘kennis’, ‘kunde’ en ‘houding’ een belangrijke rol. Op het niveau van de ‘relatie’ (met de andere samenwerkingspartners) blijkt ‘vertrouwen’ een onmisbaar kenmerk. Op het gebied van ‘organisatie’ is ‘financiering’ en ‘draagvlak’ belangrijk en binnen het vierde niveau, de ‘inhoud’ blijkt dat ambitieniveaus van de samenwerkingspartners bij gezamenlijke producten niet te ver uiteen mogen lopen. Naast deze belangrijke kenmerken leveren literatuurreferenties een longlist aan bestanddelen en indicatoren op. Met behulp van (inter)nationale literatuur op het gebied van waterbeheer wordt deze lijst beperkt tot 5 onafhankelijke variabelen en 13 indicatoren waarbij alle genoemde niveaus (persoon-relatie-organisatie-inhoud) zijn vertegenwoordigd. Daarnaast is een vierpuntsschaal met kleurcodering ontwikkeld om de indicatoren van een bepaalde score te voorzien. Een ‘groene’ score staat voor een (zeer) positieve bijdrage van een indicator aan het samenwerkingsvermogen en gaat via ‘geel’ en ‘oranje’ naar een ‘rode’ score die staat voor een ‘negatieve’ bijdrage. Tabel 9 geeft het totaalbeeld van variabelen, indicatoren en bijbehorende scores. Met 8 respondenten binnen de twee samenwerkingsrelaties (WSHD, gemeente Bernisse en gemeente Spijkenisse) zijn in juni 2008 één-op-één gesprekken gevoerd met behulp van een vragenlijst met open vragen. Hierin zijn zowel de samenwerkingsrelatie als de indicatoren van samenwerkingsvermogen aan de orde geweest. Alle respondenten geven aan dat de samenwerkingsrelatie, zeker vóór de fusie van het waterschap in 2005, goed was. De samenwerkingsrelatie heeft als gevolg van die fusie sterk onder druk gestaan. Het herstellen van deze samenwerkingsrelatie kost tijd en daar zitten betrokkenen nu middenin. De bestuurlijke contactmomenten met elkaar worden gewaardeerd. Deze Wat-er Samen Werkt… bijeenkomsten worden als (zeer) nuttig omschreven omdat men elkaar van twee kanten op hoogte brengt en houdt van zaken die (gaan) spelen. De sfeer tijdens deze gesprekken is goed, zakelijk en deskundigheid staat hierin centraal. Het hebben van een vast aanspreekpunt wordt door gemeenten, op ambtelijk niveau, (sterk) gemist. Over wat men onder een goede samenwerking verstaat of wat essentieel is aan een samenwerking tussen overheidsinstanties dan wel personen bestaat eensgezindheid. Vrijwel alle betrokken noemen termen als: openheid, afspraken maken en nakomen, eerlijkheid, integriteit en vertrouwen. Inhoudelijk speelt het hebben van dezelfde doelen een belangrijke rol. Evenals het uitspreken van het ambitieniveau van het te bereiken product of oplossing, inclusief financiële kaders en tijdpad. Uitgangspunt is de gelijkwaardigheid van de partners binnen de samenwerking. Allen noemden het ‘werk-met-werk maken’ of het ‘win-win’ principe waarbij met name de uitvoering van maatregelen en/of plannen van beide partijen gecombineerd worden aangepakt om zo de bestaande problemen in één keer op te lossen en daardoor de overlast naar met name burgers te verlichten. Het succes van de samenwerking is wel (sterk) persoonsafhankelijk. Er zijn verschillen in het samenwerkingsvermogen in beide samenwerkingsrelaties. Het blijkt dat beide samenwerkingsrelaties op de elementen van samenwerkingsvermogen verschillend scoren, waarbij het opvalt dat de relatie WSHD-Spijkenisse meer ‘groene’ en ‘gele’ scores telt en dat bij WSHD-Bernisse naast ‘groene’ en ‘gele’ ook ‘oranje’ en één ‘rode’ score voorkomt. Zorgpunten in deze relatie, op basis van dit onderzoek, zijn de capaciteit, beschikbare financiën en het verschil in ambitieniveau van het gemeentelijk waterplan. Belangrijke verschilpunten in de relatie WSHD – Bernisse en de relatie WSHD – Spijkenisse is de houding ten aanzien van dergelijke (vrijwillige) plannen. Deze houding wordt bepaald door wat de gemeente ‘kan’ en ‘wil’. Beide worden bepaald door lokale omstandigheden. Wat een gemeente ‘kan’ wordt ingegeven door beschikbare financiën. Bernisse als kleine gemeente met een beperkt budget en Spijkenisse als grote gemeente met een ruimer budget. Het tweede aspect, wat de gemeente ‘wil’ wordt bepaald door de medewerkers van de gemeente, zowel bestuurlijk als ambtelijk. De meningen van individuen kunnen hierbij doorslaggevend zijn. De houding van Bernisse ten aanzien van het gemeentelijk waterplan is minder vooruitstrevend dan die van Spijkenisse en daarmee is het ambitieniveau ook anders. In de reflectie over de indicatoren ga ik tot slot in op de onderlinge (on)misbaarheid, inwisselbaarheid en samenhang van de onderzochte indicatoren. Vertrouwen blijkt binnen het samenwerkingsvermogen een cruciale rol te spelen. Hoewel dit vertrouwen opgebouwd moet worden en groeit met de tijd, is het een absolute voorwaarde voor samenwerking. Een ieder beaamt dit. Samenwerking lijkt vrijwel gelijk staat aan vertrouwen uitgaande van de genoemde antwoorden binnen dit onderzoek. Een belangrijke conclusie is dat er voldoende vertrouwen is binnen de onderzochte samenwerkingsrelaties. Daarbij kunnen betrokken organisaties zich focussen op de zorgpunten (financiën, capaciteit en met name verschil in ambitieniveau) om ook voor Bernisse een waterplan te realiseren. De laatste stand van zaken is dat betrokkenen hebben aangegeven er ‘wel uit te zullen komen’, rekening houdend met lokale omstandigheden. Als aanbeveling kan worden gesteld dat er binnen het waterschap een vast contactpunt komt voor individuele gemeenten waar zij met al hun vragen terecht kunnen. Tevens is de suggestie om vaker ‘samen op te treden’ (bezoek inhoudelijke conferenties en voorlichting naar eigen raadsleden) en het opzetten van roulerende waterschappers die met enige frequentie bij gemeenten een dag op kantoor of in het veld doorbrengen om inhoudelijk in gesprek te blijven en weten wat er speelt. Daarnaast zou ik willen voorstellen de onderzoeksresultaten in een breder kader met alle inliggende gemeenten te delen om zodoende alle 23 partijen hiervan te laten profiteren.

, , , , , ,
Buuren, M.W. van, Edelenbos, J.
hdl.handle.net/2105/4521
Public Administration
Erasmus School of Social and Behavioural Sciences

Boot, G. (2008, August). Wat-er Samen Werkt..indicatoren van samenwerkingsvermogen tussen waterschap en gemeente. Public Administration. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/4521