De politie speelt een belangrijke rol bij het waarborgen en bevorderen van veiligheid in een samenleving die sterk aan verandering onderhevig is. Maatstaven en kennis over het oplossen van veiligheidsproblemen zijn hierdoor onzeker: gesproken kan daarom worden over ongetemde, politieke problemen. Vanwege deze onzekerheden en complexiteit is het creëren van veiligheid slechts beperkt maakbaar en dus rationeel. Veelal is veiligheidsbeleid gestoeld op consensus tussen stakeholders, maar ook op symboliek. De vele maatschappelijke veranderingen (zoals de opkomst van Fortuyn en terroristische aanslagen) hebben tot een grote maatschappelijke belangstelling voor veiligheid geleid. Hiermee is veiligheid ook nadrukkelijk op de agenda van politiek en bestuur gekomen, zowel op lokaal als op nationaal niveau. De maatschappelijke ontwikkelingen hebben onder andere geleid tot steeds hogere eisen aan de politie. Om aan deze eisen te kunnen voldoen vond al in 1994 een reorganisatie plaats die leidde tot het politiebestel dat thans in Nederland van kracht is. Deze laatste toevoeging is belangrijk om op te merken, omdat het politiebestel de laatste jaren (wederom) ter discussie staat. De discussie hieromtrent is gericht op de nationale aansturing van de politie. Dat er geen nieuw politiebestel is gekomen, betekent niet dat de nationale overheid (het Rijk) geen manier heeft gevonden om haar sturingsinvloed te vergroten. In 2003 hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en de korpsbeheerders van de politiekorpsen namelijk afspraken gemaakt over de prestaties van de politie voor de jaren 2003-2006. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003-2006 (hierna: Landelijk Kader). Dit Landelijk Kader heeft als doel de hoofddoelstellingen uit het kabinetsplan “Naar een veiliger samenleving” te vertalen naar eenduidige, meetbare afspraken en zodoende bij te dragen aan een veiligere samenleving. Op basis van dit kader is vervolgens per regio een prestatieconvenant afgesproken, waarin de landelijke targets zijn vertaald naar korpsspecifieke targets. Hiermee kan het Landelijk Kader worden opgevat als een vorm van prestatiesturing. Ten aanzien van de politie doet zich een aantal bijzonderheden voor, waardoor doorwerking van het Landelijk Kader geen automatisme is. Zo heeft de politie niet alleen te maken met sturing vanuit de Rijksoverheid, maar ook met aansturing vanuit de lokale overheid. Daarnaast is de politie niet de enige organisatie die bijdraagt aan een veiligere samenleving, en is zij meer dan alleen een simpele uitvoeringsorganisatie. De uitvoering vindt plaats in de frontlinie, hetgeen zaken als tact en doortastend optreden vereist. Het is de reden waarom op uitvoerend niveau een zekere mate van beleidsvrijheid bestaat. Daarnaast bestaat er ook nog een wereld achter het (voor burgers) zichtbare werk op straat. Dit maakt de politie tot een organisatie met diverse functies en culturen. Voorgaande schetst de context waarbinnen aan het Landelijk Kader invulling is gegeven. Binnen een dergelijke context is het de vraag of beleid, in dit geval het Landelijk Kader, doorwerkt. Dit roept de vraag op wat in een dergelijke context nodig is om doorwerking te stimuleren. De vraag die in dit onderzoek centraal staat, is daarom de volgende: “ Wat zijn de kritieke succesfactoren voor de doorwerking van beleid en wat is de rol van deze factoren geweest in de doorwerking van het beleid uit Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003-2006?”

, , ,
Cachet, A., Sluis, A. van
hdl.handle.net/2105/4531
Public Administration
Erasmus School of Social and Behavioural Sciences

Weerd, M.J. van de, & Yedema, B. (2008, August). Doorwerking van beleid in beeld. Public Administration. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/4531