Al jaren lang wordt naar oplossingen gezocht om het aantal files en de bijbehorende CO2-uitstoot te reduceren. Het stimuleren van het gebruik van deelmobiliteit kan een oplossing bieden voor deze problemen. De laatste twee jaar hebben zich na deelauto’s en deelfietsen, ook deelscooters over de Randstad verspreid. Doordat deelscooters mogelijk gepositioneerd kunnen worden als alternatief voor deelauto’s, wordt door middel van een case study en een enquête onderzocht in hoeverre de percepties over autodelen en scooterdelen verschillen. Bij de case study wordt de huidige staat van autodelen en scooterdelen in Nederland uiteengezet. Bij het analyseren van de enquête, wordt gebruik gemaakt van drie onderzoeksmethoden. Ten eerste worden de demografische kenmerken van (potentiële) gebruikers onderzocht met een ordered logit model. Vervolgens wordt het verschil in perceptie over autodelen en scooterdelen onderzocht met behulp van een Wilcoxon signed rank test. Tot slot wordt het verschil in perceptie over autodelen en scooterdelen tussen Rotterdammers en Niet-Rotterdammers vergeleken door het uitvoeren van een Mann-Whitney U test. Geconcludeerd kan worden dat, gemiddeld gezien, voornamelijk hoogopgeleiden die woonachtig zijn in een zeer sterk stedelijk gebied de grootste kans hebben om gebruik te maken van een deelauto of deelscooter. Verder blijkt dat bij het (potentieel) gebruik van een deelauto of deelscooter het vaakste het openbaar vervoer wordt vervangen en dat de deelscooter in stedelijke context wordt geprefereerd boven de deelauto. Tot slot is gebleken dat zowel de Rotterdammers als de Niet-Rotterdammers zich niet in voldoende mate geïnformeerd voelen over autodelen en scooterdelen. In de laatste paragraaf van dit onderzoek worden daarom beleidsaanbevelingen gedaan voor toekomstig beleid van de Gemeente Rotterdam.

G. Mingardo
hdl.handle.net/2105/48066
Business Economics
Erasmus School of Economics

L.C. Kerst. (2019, June 28). ONDERZOEK NAAR DE PERCEPTIES OVER DEELAUTO’S EN DEELSCOOTERS IN NEDERLAND. Business Economics. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/48066