In 2018 nam de Rotterdamse gemeenteraad een motie aan waarin werd opgeroepen een grootschalig onderzoek op te zetten naar het koloniaal- en slavernijverleden van Rotterdam. Hierover is namelijk erg weinig bekend, maar toch zijn er in het maatschappelijke debat rond dit onderwerp veel verschillende meningen. Als onderdeel van dit bredere onderzoeksproject staat in deze scriptie de Rotterdamse afdeling van de West-Indische Compagnie in de periode 1621-1740 en hoe die zich verhield tot de rest van de WIC op het gebied van handel en scheepvaart centraal. Rotterdam maakte samen met Delft en Dordrecht deel uit van één WIC-kamer: de kamer De Maze. In deze scriptie komen dan ook zowel de interne verhoudingen tussen deze afdelingen van De Maze aan bod, als hoe De Maze zich tot de andere kamers van de Compagnie (Amsterdam, Zeeland, Noorderkwartier en Stad en Lande) verhield. Om de handel en scheepvaart te kunnen onderzoeken is een dataset bijeengebracht op basis van bronnen als de notulen van vergaderingen tussen WIC-directeuren, een zeventiende-eeuwse kroniek van de Compagnie, de meest recente informatie uit de digitaal beschikbare Transatlantic Slave Trade Database en een groot aantal notariële akten uit het Rotterdams Stadsarchief. Uit deze uiteenlopende bronnen is van 202 scheepsreizen – waarvan zeker is dat die in opdracht van De Maze of een van haar afdelingen zijn uitgevoerd – minimaal de scheepsnaam, het jaar van vertrek en de bestemming bijgehouden. Waar dat bekend was, zijn ook de scheepvaartactiviteit, de afdeling onder wiens verantwoordelijkheid de reis plaatsvond en andere opmerkelijke zaken in de dataset opgenomen. Uit deze gegevens blijkt dat van de drie afdelingen van De Maze, die van Rotterdam de belangrijkste was op het gebied van handel en scheepvaart. In ieder geval tot 1659 vertrok ongeveer de helft van alle schepen van De Maze in opdracht van de Rotterdamse afdeling. Tien jaar daarna moesten de drie Maze-afdelingen door financiële problemen noodgedwongen samenvoegen en kozen Rotterdam als hoofdlocatie, omdat het centraal tussen Delft en Dordrecht gelegen was en de Noordzee het makkelijkst bereikt kon worden. Hierna, maar vooral vanaf 1700, hadden de Delftse en Dordtse WIC-afdelingen nog maar weinig te betekenen. Verder bleek dat van alle bestemmingen die Compagnieschepen konden hebben, tussen 1630 en 1650 – de piekperiode in aantallen vertrokken schepen – zo’n 80 procent van alle schepen in opdracht van De Maze naar Brazilië voeren. Hoe dit zich verhield tot de bredere Compagnie is vanwege het ontbreken van vergelijkbaar onderzoek naar de andere kamers in deze vroege periode echter niet bekend. Daarnaast bleek ook dat waar vier van de vijf WIC-kamers in de periode 1674-1740 relatief meer schepen betrokken waren bij de slavenhandel dan in het goederentransport tussen Nederland en West-Afrika, dit voor De Maze juist andersom was. Deze bemerkingen daargelaten, week De Maze in verhouding tot de andere WIC-kamers niet veel af van de algemene trend wat de handel en scheepvaart van de West-Indische Compagnie betreft.

, , , , , , , , , ,
A. Stipriaan Luiscius
hdl.handle.net/2105/49972
Maatschappijgeschiedenis / History of Society
Erasmus School of History, Culture and Communication

D. Heuser (Dillon). (2019, July 15). MAASSTAD IN ‘DE MAZE’ De handel en scheepvaart van de Rotterdamse WIC-afdeling tussen 1621 en 1740. Maatschappijgeschiedenis / History of Society. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/49972