Van alle bedrijven zijn familiebedrijven mondiaal een dominante bedrijfsvorm. En het zijn juist familiebedrijven die mij fascineren, en dan vooral het management van een familiebedrijf door opvolgende generaties. Na het aftreden van de eerste generatie, is het traditiegetrouw de situatie dat het bedrijf van ouder op kind overgaat, ongeacht de geschiktheid van dit kind (Miller, Steier, & Le Breton‐Miller, 2003). Uit onderzoek van het Erasmus Centre for Family Business blijkt hoe moeilijk het is om een familiebedrijf generaties lang te laten bestaan: slechts 3% van de familiebedrijven maakt een vierde generatie mee (Handler, 1992) (Davis & Harveston, 1998) (ECFB, 2016). Familiebedrijven vormen een onderscheidende bedrijfscategorie door een dominante invloed van een familie op het bedrijf (Sharma, Melin, & Nordqvist, 2014). Hierdoor bestaat er een overlap tussen de familie, het eigendom en het management wat door Tagiuri en Davis van Harvard Business School is gevisualiseerd door middel van het 3‐cirkelmodel (Tagiuri & Davis, 1996). De overdracht van een familiebedrijf leidt veelal tot een andere koers. Dat dit niet altijd goed uitpakt blijkt wel uit het feit dat slechts 3% van de familiebedrijven een derde generatiewisseling overleeft (Handler, 1992) (Davis & Harveston, 1998) (ECFB, 2016). Een van de grootste bedreigingen voor het voortbestaan is derhalve de overdracht van het bedrijf aan een opvolgende generatie. In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe opvolgende generaties verschillen en hoe deze verschillen uitwerken op het prestatieniveau. Om dit zo objectief mogelijk te kunnen vaststellen ten aanzien prestatiefactoren, is naar literatuur gekeken waarin auteurs prestatieverklaringen onderzocht hebben. Peters en Waterman (1983) hebben hierover een boek geschreven dat qua onderzoek en theorievorming gebaseerd is op het 7 S‐model van McKinsey waarvan zij medeauteur zijn. Collins en Porras (1994) voegen hier verder aan toe dat beter presterende bedrijven de nadruk leggen op tijdloze managementprincipes in plaats van trends en innovaties. Zij onderschrijven dat deze bedrijven bij de corebusiness moeten blijven. Daarna heeft Waal (2003) de inzichten van Peters en Waterman en van Collins en Porras gebundeld, gestructureerd en de meest actuele inzichten hieraan toegevoegd. Om hieraan de unieke eigenschappen van familiebedrijven te kunnen verbinden, is er ook naar literatuur gekeken waarin auteurs prestatieverklaringen van familiebedrijven onderzocht hebben. Volgens Block, Jaskiewicz & Miller (2011) is er een hoge correlatie tussen familie eigendom en familiemanagement. In 90% van de gevallen verhoogt een hoger niveau van familie‐eigendom de financiële prestaties van het bedrijf. In meer dan 50% van de gevallen presteren familiebedrijven beter wanneer deze gemanaged worden door externe professionals. Vervolgens hebben Miller en Le Breton Miller (2005) factoren geïdentificeerd die langdurig succesvolle familiebedrijven verklaren. Agency‐kosten Uit het empirische onderzoek blijkt dat de meeste familiebedrijven nog veel kunnen leren van de managementaanpak die niet‐familiebedrijven hanteren. Deze masterscriptie betreft theorie‐ontwikkelend onderzoek waarvoor de casussen ter illustratie dienen.

, ,
Ben Wempe, Job Hoogendoorn
hdl.handle.net/2105/50463
Leiderschap, Management & Bestuur
RSM: Parttime Master Bedrijfskunde

Bart Smulders. (2019, September 30). Generaties lang leidinggeven aan een familiebedrijf. Leiderschap, Management & Bestuur. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/50463