De Nederlandse gemeenten zullen met een ‘slimme’ aanpak moeten komen, om de toegang tot onze publieke voorzieningen ook in 2030 voor iedereen te kunnen waarborgen. De inzet van digitale technologieën kan gemeenten helpen om weerstand te bieden tegen de omvang en de complexiteit van huidige uitdagingen. Veel gemeenten zijn hier momenteel al bezig, het ontbreekt echter aan opschaling. Slimme technologieën blijven nog te vaak steken in pilots en living labs, maar de vraag is waarom. Deze scriptie poogt hier antwoord op te geven. Verschillende theoretische aspecten van beleidsinnovatie zijn door middel van bureauonderzoek, schriftelijke vragenlijsten en diepte-interviews onderzocht bij de gemeente Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam, Utrecht en ’s-Hertogenbosch. De volgende vraag stond in dit onderzoek centraal: Wat duidt de huidige positie van de Nederlandse (middel)grote gemeenten in de transitie naar de slimme stad en hoe kan deze positie bevorderd worden? Het worden van een slimme stad, vereist een systeemverandering binnen gemeenten. De transitiecurve van Rotmans & Loorbach (2006) wordt gekenmerkt door vier opeenvolgende fasen: de ontwikkelfase, de opstartfase, de versnellingsfase en de stabilisatiefase. De gemeente Amsterdam is dankzij de komst van het CTO-office in staat gebleken om structurele veranderingen door te voeren binnen de organisatie. Amsterdam lijkt daarom als enige de opstartfase voorbij te zijn, waar de andere vijf gemeenten zich nog in bevinden. Om de stabilisatiefase en het hoogste level van city smartness te kunnen bereiken zullen alle losstaande projecten en initiatieven moeten worden aaneengeknoopt (Baron, 2012). De Vries, Bekkers en Tummers (2015) benoemen in hun onderzoek factoren op vier verschillende niveaus die innovatieproces van publieke organisaties kunnen stimuleren of belemmeren. Uit het onderzoek blijkt dat landelijke kaders missen om de digitale infrastructuur van gemeenten vorm te kunnen geven. Als alle gemeenten bouwen op dezelfde basis, zal kennisuitwisseling en projectdeling worden bevorderd. Momenteel ontbreekt het aan voldoende capaciteit (mensen en middelen) bij gemeenten om actie te kunnen ondernemen. Bovendien mist ook op organisatorisch niveau een duidelijke langetermijnvisie. Aan de voorkant moet worden nagedacht welke strategieën welke doelen kunnen bereiken en op hoe de organisatie moet worden ingericht om de strategie te kunnen implementeren. Het vergt een wezenlijke cultuuromslag, waarin een bureaucratische risicomijdende houding moet veranderen in een lerende houding waarin ruimte voor ‘trial and error’ de boventoon voert. Belangrijk hierbij is dat het personeel van de organisatie ook technologische kennis gaat ontwikkelen. De onwetendheid over de consequenties en de bedreigingen die komen kijken bij de inzet van de nieuwe technologieën bemoeilijken de inzet van hiervan binnen gemeenten. De toegevoegde waarde van digitalisering wordt momenteel nog door te weinig mensen gezien om de ontwikkeling richting de slimme stad te kunnen bevorderen.