Om maatschappelijke doelen te bereiken wordt in het openbaar bestuur steeds meer samengewerkt in netwerken. Het is een manier van werken waaraan meerdere organisaties een bijdrage leveren, maar waarbij het resultaat van die samenwerking nog niet altijd vast omlijnd is. Om die reden is dit onderzoek verricht naar de regionale samenwerking in de provincie Zuid-Holland in het kader van de voorbereiding op de invoering van de nieuwe Omgevingswet met behulp van vragenlijsten en semigestructureerde interviews. De daarbij behorende doelstelling is om het behalen van netwerkopbrengsten te verklaren met behulp van de variabelen netwerkstructuur en netwerkvitaliteit. Daarbij concentreert dit onderzoek zich op inzichten uit de literatuur over Joined-Up-Government (JUG), governance netwerken, adaptieve systemen en de sociale netwerktheorie. Tevens is op grond van de aanwezig literatuur geconcludeerd dat de variabele netwerkvitaliteit geen heldere conceptualisering en definiëring heeft en om die rede is het concept gebracht tot een bruikbare schaal voor vervolgonderzoek op grond van een tiental indicatoren. Dit heeft geleid tot de volgende definitie: Een vitaal netwerk is een sociaal systeem waarbinnen via een opgezette samenwerkingsstructuur (koud organiseren) actoren productieve wederzijds afhankelijke relaties opbouwen en onderhouden die gezamenlijke energie genereert door regelmatige onderlinge contactmomenten en het uitwisselen van visies, meningen, belangen, informatie en kennis (warm organiseren). Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat het kennisdeling, afstemming, inspiratie, oefenen en elkaar beter leren kennen in alle netwerken centraal stonden. Met betrekking tot de onderzochte relaties is duidelijk geworden dat de mate van netwerkvitaliteit een zeer sterke verklaring biedt voor het behalen van netwerkopbrengsten, waarbij het valt op te maken dat de indicator gedeelde ambitie de meeste verklaringskracht biedt voor het behalen van netwerkopbrengsten. Een gedeelde ambitie bindt de deelnemende organisaties aan een gezamenlijk doel en blijkt te werken als stip op de horizon. Tevens blijkt gedeelde ambitie te werken als een katalysator voor de overige indicatoren van netwerkvitaliteit. Het creëert gezamenlijkheid en brengt energie in de samenwerking. Met betrekking tot de relaties tussen netwerkstructuur en netwerkvitaliteit en tussen netwerkstructuur en netwerkopbrengsten is gebleken dat bij kennisnetwerken een hoge mate van netwerkdichtheid en een zekere mate van netwerkhiërarchie leidt tot de hoogste scores op zowel netwerkvitaliteit als netwerkopbrengsten. Oftewel een nauwe samenwerking en een zekere mate van coördinatie en regie leiden tot de hoogste netwerkvitaliteit, en netwerkopbrengsten. Bovendien is gebleken dat een geschiedenis van samenwerking en de grootte van het netwerk eveneens van invloed zijn op de netwerkvitaliteit. Het onderzoek mondt tot slot uit in een aantal aanbevelingen. Allereerst is het van belang dat netwerkdeelnemers (blijven) bouwen aan warme bouwen aan warme netwerken door het stimuleren van regelmatige contacten en het opzetten van processen van verbinding. Een andere aanbeveling is dat het van belang is om ‘warme’ netwerken te benutten en voor eventuele nieuwe opgaven aansluiting te zoeken bij bestaande initiatieven. Het opbouwen van een warm netwerk kost immers tijd. Tot slot blijkt het van belang dat bestuurders en management de kansen en meerwaarde van regionale samenwerking erkennen en dat zij die samenwerking legitimeren. In de best presterende netwerken bleek er immers sprake van actie van onderaf en legitimering van bovenaf.