In deze masterthesis staat de vraag centraal of de bepalingen in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, betreffende de belastingheffing van ondernemingen en lichamen van publiekrechtelijke rechtspersonen, in overeenstemming met het EG-verdrag zijn. Daarbij wordt voorts nog ingegaan op de rechtvaardigingsgronden van de beperkte belastingplicht en het belang van het neutraliteitsbeginsel. De diverse bepalingen worden getoetst aan artikel 87 van het EG-verdrag. Geconcludeerd wordt dat de beperkte belastingplicht voor de directe en indirecte overheidsbedrijven bestaande verboden staatssteun vormt. Ook artikel 86(2) EG wordt nader onderzocht. De uitzondering op basis van de diensten van algemeen economisch belang is niet van toepassing. Tot slot worden vier alternatieve varianten bekeken. Daarbij staat de ondernemingsvariant centraal. Geconcludeerd wordt dat de ondernemingsvariant in het kader van artikel 87 EG de meest zuivere oplossing vormt. In de discussie wordt de meer praktische kant van de onderhavige problematiek besproken, waarin de uitvoeringsproblemen van de ondernemingsvariant wordt besproken. Het is de verwachting dat met een specifieke of algemene opsommingsvariant verder wordt gegaan.

Oerlemans, P.C.J.
hdl.handle.net/2105/5243
Fiscale Economie
Erasmus School of Economics

Regenmortel, T. van. (2009, June 18). Belastingheffing van overheidsbedrijven en Staatssteun. Fiscale Economie. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/5243