Subsidies vanuit de overheid aan instellingen met een maatschappelijke doelstelling zijn dagelijkse kost. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft afgelopen jaar grofweg 630 miljoen euro aan subsidies verstrekt (Rijksbegroting, 2019). Subsidies zijn een vorm van steunmaatregelen vanuit de overheid. Echter zijn deze steunmaatregelen niet altijd wenselijk en bovendien niet altijd toegestaan. Nederland moet als lid van de Europese Unie voldoen aan Europese wet- en regelgeving. De Europese Unie heeft een aantal wetten die bepaalde vormen van staatssteun verbieden om oneerlijke concurrentie op de interne Europese markt te verbieden. Hoewel dit in de wet en op papier zwart-wit lijkt, is de grens tussen geoorloofde en ongeoorloofde staatssteun grijs. De doelstelling van dit onderzoek is om te onderzoeken of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun bij het ministerie van OCW. Dit wordt gedaan door inzicht te verschaffen in staatssteun wet- en regelgeving, te kijken naar economische beweegredenen om staatssteun te verschaffen en een staatssteun analyse te doen op drie steunmaatregelen van het ministerie van OCW. Hierbij wordt gezocht naar factoren die ongeoorloofde staatssteun vergroten waardoor ongeoorloofde staatssteun makkelijker gedetecteerd kan worden. Hieruit kunnen dan aanbevelingen volgen om het risico op ongeoorloofde staatssteun in de toekomst kleiner te maken. De hoofdvraag van het onderzoek is: op welke wijze kan binnen het ministerie van OCW ongeoorloofde staatssteun aan organisaties met een maatschappelijke doelstelling ontstaan en op welke wijze kan dit worden gedetecteerd en voorkomen? Deze hoofdvraag wordt beantwoord door middel van een casestudy van drie cases die bestaat uit interviews en een documentenanalyse. De cases zijn instellingen met wie het ministerie een langdurige subsidierelatie heeft van tenminste tien jaar. Op basis van de theorie zijn drie factoren onderzocht die een risico op ongeoorloofde staatssteun vergroten. Deze zijn: verandering in de markt, doelverandering en informatieasymmetrie. Bij de onderzochte cases was tenminste één van deze factoren telkens aanwezig. Op basis van de interviews en documentenanalyse is geconcludeerd dat bij alle drie de cases een (minimaal) risico op ongeoorloofde staatssteun zit. Hieruit wordt opgemaakt dat de drie factoren uit de theorie kunnen bijdragen aan het detecteren van ongeoorloofde staatssteun binnen het ministerie. Tot slot worden twee aanbevelingen gedaan om ongeoorloofde staatssteun in de toekomst te voorkomen. Dit is het vaker toepassen van een Dienst van Algemeen Economisch Belang. Dit is een juridisch instrument dat tot nu toe niet wordt toegepast binnen het ministerie maar wel veel potentie heeft. De tweede aanbeveling is om beleidsmedewerkers meer kennis te geven over die financiële instrument keuzes. Door de huidige financiële instrumenten beter toe te passen kan ongeoorloofde staatssteun in de toekomst worden voorkomen.

Dr. H. Klaassen, Dr. Ir. J. Eshuis
hdl.handle.net/2105/56083
Public Administration
Erasmus School of Social and Behavioural Sciences

Matthijs Hoek. (2020, September 11). Staatssteun bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Public Administration. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/56083