De lichamelijke activiteit onder kinderen is de afgelopen jaren drastisch afgenomen. Met het oog op gezondheidsrisico’s (zoals obesitas) is het van belang om lichamelijke activiteit onder kinderen te bevorderen. Om kinderen op een positieve manier te stimuleren meer met gezond gedrag bezig te zijn, moet zowel de fysieke als de sociale omgeving daar optimaal toe uitnodigen. Op basis van literatuur over beweeggedrag zijn de meest relevante determinanten van beweeggedrag bij kinderen geselecteerd: de inrichting van de woonomgeving en openbare ruimte, verkeersveiligheid, voorzieningen op loop- en fietsafstand, schoolomgeving, sociaaleconomische status, sociale veiligheid en de opstelling van ouders ten aanzien van beweging. Interventies die ingrijpen op deze determinanten kunnen niet louter gerealiseerd worden door het beleidsterrein volksgezondheid, maar vergen inspanning vanuit meerdere beleidssectoren, oftewel intersectorale samenwerking. In dit onderzoek wordt, op basis van theoretische inzichten over netwerken en samenwerking, het functioneren van intersectorale samenwerking ter bevordering van beweging bij kinderen op lokaal niveau in kaart gebracht. De netwerkbenadering gaat er van uit dat beleidsuitkomsten het resultaat zijn van interactie tussen verschillende actoren. Het leerproces in het beleidsproces dat tot stand komt door samenwerking tussen actoren zal volgens Hupe & Klijn (1997) uiteindelijk leiden tot een verbetering van beleidsinitiatieven, doordat meer rekening is gehouden met de inbreng van andere actoren. De veronderstelling die aan dit onderzoek ten grondslag ligt behelst de verwachting dat naarmate er meer wordt samengewerkt tussen beleidssectoren omtrent bewegingsbevordering, dit ook leidt tot meer bewegingsbevorderende beleidsmaatregelen. Het onderzoek is een meervoudige case-study en is uitgevoerd in vier stedelijke gemeenten in Noord-Brabant. De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt dan ook: Welke verschillen en overeenkomsten zijn er tussen de vier Noord-Brabantse gemeenten in het functioneren van intersectorale samenwerking om beweging bij kinderen te stimuleren en welke gevolgen heeft dit voor de beleidsinhoud? Een antwoord op deze vraag is gezocht aan de hand van een documentanalyse van gemeentelijke beleidsnota’s en semigestructureerde interviews met gemeentelijke beleidsmedewerkers. Op basis van de resultaten uit de casestudies laat het onderzoek zien dat de beleidsmaatregelen in de vier gemeenten over het algemeen ingrijpen op een groot aantal determinanten van beweeggedrag. Dit impliceert echter niet dat er ook daadwerkelijk sprake is van beweegbeleid1. Gezondheidsrelevante maatregelen worden namelijk niet altijd als zodanig herkend of benoemd in de beleidsnota’s van sectoren anders dan Volksgezondheid. Uit het onderzoek komt tevens naar voren dat intersectorale samenwerking omtrent bewegingsbevordering bij kinderen in alle vier de gemeenten nog in ontwikkeling is, en nog nergens volledig is ingebed in de gemeentelijke organisatie. Zachte sectoren weten elkaar, vanwege hun directe relatie tot het thema, makkelijker te vinden. Harde sectoren staan verder van het thema af. Aan bewustwording over de rol die deze sectoren zouden kunnen spelen valt dan ook nog veel te winnen. Indien er samenwerking plaatsvindt tussen sectoren, blijft deze voornamelijk beperkt tot het incidenteel uitwisselen van informatie en adviezen. Desalniettemin zijn er ook verschillen te duiden tussen de gemeenten in het functioneren van intersectorale samenwerking. Er is een tweedeling zichtbaar tussen gemeenten waar intersectorale samenwerking ter bevordering van beweging bij kinderen al enigszins is 1 Onder beweegbeleid worden beleidsmaatregelen verstaan die expliciet tot doel hebben om beweging te stimuleren. 4 ontwikkeld, en gemeenten waar dit nog in de kinderschoenen staat. De verschillen komen voornamelijk tot uiting op het vlak van de participerende actoren in het netwerk en de samenwerkingsstrategie. Ten aanzien van de hypothese dat er een causale relatie bestaat tussen het functioneren van intersectorale samenwerking en de beleidsinhoud, kan worden gesteld dat er inderdaad een bepaalde mate van samenhang tussen deze twee elementen kan worden aangeduid. De mate van samenwerking omtrent bewegingsbevordering in een gemeente blijkt een positieve correlatie te vertonen met de mate waarin bewegingsbevorderende maatregelen concreet terugkomen in het beleid. De samenstelling van het netwerk en de samenwerkingsstrategie tussen de verschillende sectoren blijken echter niet van invloed te zijn op de beleidsinhoud. De analyse van de interviews en de vergelijking met de theorie heeft een aantal bevorderende en belemmerende factoren bij intersectorale samenwerking opgeleverd. De belangrijkste belemmerende factoren zijn gebleken: het ontbreken van tijd, conflicterende belangen, matige politieke prioritering, ontbreken van kennis en deskundigheid, verkokering en persoonsgebonden factoren. Als bevorderende factor werden de procesmanager en succeservaringen benoemd. Inspelend op deze bevorderende en belemmerende factoren, zijn een aantal aanbevelingen gedaan aan gemeenten om intersectorale samenwerking binnen hun gemeente te bevorderen. Deze luiden achtereenvolgens: het creëren van expliciete verbindingsfuncties, meer sturing op proces, meer pro-actieve houding bij maatschappelijke sectoren, meer aandacht voor integraliteit in de organisatiecultuur en meer aandacht voor succeservaringen.

, , ,
Fenger, Dr. H.J.M., Homburg, Dr. V.M.F.
hdl.handle.net/2105/6112
Public Administration
Erasmus School of Social and Behavioural Sciences

Jeurissen, Milou. (2009, September 18). Samen in Beweging. Public Administration. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/6112