De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: kan het verschil in emancipatoire opvattingen over gelijke verdeling van betaald en huishoudelijk werk tussen Turkse en Marokkaanse en autochtone meisjes van tussen de 12 en 16 jaar worden verklaard vanuit hun culturele en economische emancipatie?’ In dit onderzoek is er gekeken naar het verband tussen etniciteit en de voorkeur van verdeling van betaald en huishoudelijk werk. Hierbij waren we voornamelijk geïnteresseerd in hoeverre Turkse en Marokkaanse en Nederlandse meisjes in de toekomst samen met de partner wil werken of alleen en in welke mate de respondenten in de toekomst huishoudelijke taken samen willen doen. Daarbij wilden we inzicht krijgen in hoe dit verschil in voorkeuren kan worden verklaard. In eerdere onderzoeken zijn er geen verklaringen gegeven voor verschillen in voorkeur. Gebruikmakend van theoretische inzichten en voorgaande onderzoeken, is onderzocht hoe het verschil in emancipatoire opvattingen tussen de verschillende groepen kan worden verklaard. Als eerst kan er uit dit onderzoek worden geconcludeerd dat Nederlandse meisjes een grotere voorkeur hebben om in de toekomst betaald en huishoudelijk werk samen met hun toekomstige partner te verrichten dan Turkse en Marokkaanse meisjes. Dit resultaat komt niet overeen met eerdere onderzoeken over het verband tussen etniciteit en de wil om in de toekomst samen met partner of alleen te werken en het huishouden te doen (Keuzenkamp en Oudhof, 2000; Bouw et. al., 2003; Davegos en Schellingerhout, 2003; Distelbrink en Loozen, 2005; De Valk, 2006). Hieruit bleek dat Turkse en Marokkaanse meisjes een grotere voorkeur hadden voor een gelijke verdeling van betaald en huishoudelijk werk. Doordat we in ons onderzoek uit waren gegaan van een positief verband tussen Turkse en Marokkaanse meisjes en emancipatie op het gebied van werk en huishouden, zijn onze verklarende variabelen niet toereikend om dit onverwachte tegenovergestelde verband te verklaren. In dit onderzoek is er gericht op een culturele en economische verklaring. De culturele verklaring blijkt niet een sturende kracht te zijn voor het verschil in emancipatoire opvattingen tussen Turkse en Marokkaanse en Nederlandse meisjes. De verwachting dat Turkse en Marokkaanse meisjes een voorkeur hebben voor gelijke verdeling van betaald en huishoudelijk werk, omdat ze hierdoor meer bewegingsvrijheid verkrijgen blijkt niet te kloppen met de empirische gegevens. Tevens blijken Turkse en Marokkaanse meisjes niet in hogere mate dan de Nederlandse meisjes de niet-gerealiseerde ambities van hun moeder over te nemen en hierdoor ook geen grotere voorkeur te hebben om in de toekomst te werken of samen met partner te werken of samen het huishouden te doen of dat alleen de partner het huishouden doet. De economische verklaring wordt deels bevestigd. Turkse en Marokkaanse meisjes komen over het algemeen meer uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische status dan Nederlandse meisjes en Turkse en Marokkaanse ouders voelen zich door vergelijking met de Nederlandse ouders vaker relatief gedepriveerd. Door de vergelijking met deze ouders krijgen ze het gevoel dat ze een economische achterstand hebben en minder kansen hebben om hun positie te verbeteren. Deze bevinding bevestigt de bevinding van Entzinger en Stijnen (1990) dat Turken en Marokkanen die zich in de lagere klassen bevinden relatief gedepriveerd zijn. Dit blijkt verder tot prestatiedruk voor de Turkse en Marokkaanse meisjes te zorgen, omdat hun ouders hun stimuleren het goed te doen in het onderwijs en op maatschappelijk gebied. De prestatiedruk zorgt er bij de meisjes voor dat ze zelf ook meer willen presteren en zelf ook een goede economische positie willen behalen om zo uit een achterstandspositie te komen. Deze empirische bevinding is een bevestiging van wat Mirzuchi, Kahl en Davis stellen dat mensen uit de lagere klasse meer willen bereiken dan mensen uit hogere klasse, omdat voor de middenklasse het behouden van zelfde positie makkelijker kan worden bereikt. Hierdoor richten mensen uit lagere klasse op hogere opleidingen, omdat ze iets te winnen hebben, namelijk een betere sociaaleconomische positie. De prestatiedrang die hier uit voortkomt, leidt echter niet tot meer voorkeur voor gelijke verdeling van betaald en huishoudelijk werk waardoor deze economische verklaring geen verklaring biedt voor het verband tussen etniciteit en opvatting gelijke verdeling van betaalde arbeid en huishoudelijk werk. Ook blijkt de tweede economische verklaring over economische noodzaak niet van toepassing te zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de culturele en economische context zoals beschreven in dit onderzoek niet het verschil in emancipatoire opvattingen over gelijke verdeling van betaald en huishoudelijk werk tussen Turkse en Marokkaanse en autochtone meisjes van tussen de 12 en 16 jaar verklaren.

, ,
Mascini, Dr. P
hdl.handle.net/2105/6113
Sociology
Erasmus School of Social and Behavioural Sciences

Berg, Deborah van den, Graaf, Liony, & Topal, Tugba. (2009, October 5). De emancipatoire opvattingen van Turkse en Marokkaanse meisjes verklaard. Sociology. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/6113