De manier waarop kunst geclassificeerd wordt is door menig onderzoeker onder de loep genomen (o.a. Gans, 1975; Bourdieu, 1984), waarin onder andere is vastgesteld dat voorkeur voor kunstvormen, maar ook smaak in het algemeen, sociaal geconstrueerd is. De classificatie van kunst is steeds verder doorgevoerd in de samenleving en wordt in stand gehouden door de bijbehorende instituties (DiMaggio, 1987), waar de overheid bijvoorbeeld onderdeel van uitmaakt (Abbing, 2005). De traditionele classificatie van kunst staat echter volgens een aantal onderzoeken, waaronder die van DiMaggio (1987), Abbing (2009) en Janssen 2005), op losse schroeven. Klassieke muziek is onderdeel van de hoge kunst en eventuele veranderingen in deze wereld kunnen wijzen op een declassificatie proces. De Master Thesis van Pauline Koning bestaat uit een tweeledig onderzoek waarin de vraag over de legitimiteit van hoge kunst centraal staat. In dit onderzoek wordt aan de hand van de programmering van concertgebouwen onderzocht in hoeverre deze ontwikkelingen binnen de klassieke muziek aan de gang zijn. Vervolgens wordt gekeken naar de relatie van de ontwikkelingen in de programmering tot het subsidiebeleid. In het geval van declassificatie van klassieke muziek zou er een verandering in de programmering van deze concertgebouwen waarneembaar moeten zijn zoals bijvoorbeeld in de hoeveelheid genres en het aandeel van andere genres dan klassieke muziek. De overheid heeft een groot aandeel in de traditionele classificatie, en houdt deze ook in stand, door bepaalde kunst te subsidiëren, en dus als legitiem te beschouwen, en andere kunst niet. De overheid probeert daarmee het aanbod te sturen en het publiek toegang te verschaffen tot kunst die van maatschappelijk belang wordt geacht. De ontwikkeling in dit subsidiebeleid is dus van wezenlijk belang als we van een bepaalde invloed op de programmering uitgaan. De concertgebouwen die in het onderzoek betrokken zijn, zijn het Concertgebouw in Amsterdam, de Doelen in Rotterdam, Vredenburg in Utrecht, de Vereeniging in Nijmegen en de Philharmonie in Haarlem. De seizoenen waarvan de programmering is onderzocht zijn 1976-1977, 1988-1989, 1997-1998 en 2009-2010. Van deze seizoen zijn in het tweede gedeelte de cultuurnota’s onderzocht die de onderzochte seizoenen betreffen. Uit het onderzoek blijkt dat het aandeel klassieke muziek dat wordt geprogrammeerd inderdaad kleiner wordt. Er is in de loop der jaren een grotere variëteit in de programmering qua genres, bijvoorbeeld met de opkomst van verschillende cross-overprojecten, maar ook qua genres binnen de klassieke muziek. Daarbij krijgt de gevestigde orde, zoals de belangrijkste orkesten en belangrijkste ensembles in Nederland, een steeds kleiner aandeel in de programmering. De invloed van de overheid is wel degelijk aanwezig, maar wellicht niet zoveel als zij klaarblijkelijk zou willen, gezien de manier waarop erover geschreven wordt. Het onderzoek ondersteunt dus het declassificatieproces zoals wordt omschreven in de artikelen van DiMaggio (1987). Door de ontwikkelingen die worden aangetoond, biedt dit onderzoek uitgebreid ruimte voor verdieping en verbreding van onderzoek naar klassieke muziek en declassificatie van hoge kunst.

, , , ,
Verboord, dr. M.
hdl.handle.net/2105/8218
Media & Journalistiek
Erasmus School of History, Culture and Communication

Koning, P. (2010, August 24). De ontwikkeling in de programmering van concertgebouwen. Media & Journalistiek. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/8218