Het thema van deze thesis is het gebruik en de selectie van journalistieke bronnen door westerse buitenlandcorrespondenten en Chinese journalisten in China. De Amerikaanse persvrijheidorganisatie Freedom House heeft dit land in zijn jaarlijkse rapportage als niet vrij gekenmerkt en dit onderzoek heeft als doel om de mogelijke invloed van deze onvrije omgeving op het gebruik van bronnen bloot te leggen. De Chinese mediasector is sinds de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie in 2001 opengesteld voor zowel binnenlandse als buitenlandse investeerders, maar in politiek en ideologisch opzicht is er nog steeds sprake van strikte staatscontrole. Zo zijn de zakelijke en de redactionele operaties van persorganisaties van elkaar gescheiden, zodat redacteuren ook na deze hervorming ‘socialistische’ media konden blijven produceren. Ook werden buitenlandse partijen verplicht om een joint venture aan te gaan met een SOE (State Owned Enterprise). Deze SOE moest in alle gevallen de grootaandeelhouder blijven en beschikte daarnaast over de uitgegeven medialicenties. De vraagstelling van dit onderzoek luidt als volgt: in hoeverre heeft de toegankelijkheid van (Chinese) bronnen voor Amerikaanse en Nederlandse buitenlandcorrespondenten enerzijds en Chinese staatsjournalisten anderzijds gevolgen voor de uiteindelijke berichtgeving, in acht genomen dat China als niet-vrije omgeving kan worden getypeerd? De onderzoeksmethode die is gebruikt om deze vraag te beantwoorden is de kwantitatieve inhoudsanalyse, waarbij de gebruikte bronnen in NRC Handelsblad, New York Times en China Daily onderling zijn vergeleken. De onderzochte krantenartikelen zijn afkomstig uit de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 en in totaal zijn er 829 verschillende bronnen gekwantificeerd. Er is onder meer gekeken naar de mate waarin de journalisten van de verschillende kranten transparant te werk gaan en de soort bronnen die zij in hun berichten hebben gebruikt. Uit deze analyse is gebleken dat westerse buitenlandcorrespondenten vergeleken met de journalisten van China Daily vaker hun bronnen verklaren, citeren en van een naam voorzien en dus een meer transparante journalistiek beoefenen. Bovendien is naar voren gekomen dat correspondenten van New York Times en NRC Handelsblad veelvuldig de ‘gewone Chinese burger’ benaderen voor informatie of meningen, terwijl de lokale journalisten het vaakst gebruik maken van staatsbronnen. Vanuit het Chinese journalistieke landschap gezien sluiten deze bevindingen aan op de bestaande wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp. Ten eerste bevestigen de resultaten het idee dat de overheidsrestricties voor (westerse) buitenlandcorrespondenten sinds 2001 niet zijn versoepeld. Hiernaast is uit de aanhoudende voorkeur voor staatsbronnen bij China Daily op te maken dat er weinig is veranderd in de politiek structuur van de Chinese mediasector, aangezien politieke personen en instanties nog steeds de boventoon voeren in de dagelijkse nieuwsvoorziening. In hoeverre deze resultaten zijn toe te schrijven aan een verschil in toegankelijkheid van bepaalde bronnen voor enerzijds westerse en anderzijds Chinese journalisten, is echter niet uit de inhoudsanalyse naar voren gekomen. Het is immers ook mogelijk dat verschillende journalistieke praktijken en routines hieraan ten grondslag liggen. Verder onderzoek, met name op kwalitatief vlak, zou hier meer duidelijkheid over kunnen verschaffen.

, , , ,
Kester, dr. B.
hdl.handle.net/2105/8316
Media & Journalistiek
Erasmus School of History, Culture and Communication

Schuite, M. (2010, August 23). Buitenlandcorrespondenten in China. Media & Journalistiek. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/8316