Na de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007, zijn de gemeenten verantwoordelijk gesteld voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan hun cliënten. De belangrijkste doelstelling van de Wmo is om mensen te laten meedoen waar het kan en te zorgen waar het moet. De wet schrijft ook verplichtingen voor aan de gemeenten om de cliënten te laten participeren bij het Wmo-beleid. Een afgebakend onderdeel van de Wmo is de aanbesteding van huishoudelijke hulp. De uitkomst van de aanbesteding is bepalend voor de keuzemogelijkheden die de cliënten kunnen krijgen en mogelijk ook voor de geleverde zorg. Eén van de grootste gemeenten, die de huishoudelijke hulp in 2007 heeft aanbesteed, is de gemeente Rotterdam. Deze gemeente heeft zelf de keuze gemaakt om de cliëntenparticipatie vorm te geven bij de beleidsvorming en de uitvoering van de aanbesteding. Daarbij hebben cliënten inspraak gekregen op het aanbestedingsbeleid en de uitvoering daarvan. Het doel van dit onderzoek is na te gaan hoe de cliëntenparticipatie vorm heeft gekregen bij de beleidsvorming en de uitvoering van de aanbesteding van huishoudelijke hulp in de gemeente Rotterdam in het jaar 2007 en wat de invloed daarvan was op de uitkomst van de aanbesteding. Gezien de onderzoeksdoelstelling en de onderzoeksvraagstelling, was het onderzoek kwalitatief en beschrijvend van aard. Het onderzoek is gedaan door een literatuuronderzoek, onderzoek via het internet en door het afnemen van interviews met de relevante personen uit thuiszorgorganisaties, adviesorganen, de gemeente Rotterdam, het ministerie van Volksgezondheidszorg, Welzijn en Sport (VWS) en cliëntenorganisaties. Het aanbestedingsbeleid van de gemeente Rotterdam in 2007 heeft zich ontwikkeld vanuit het perspectief van verstatelijking omdat: 1- Gemeente Rotterdam voorafgaand aan de besluitvorming van de aanbesteding heeft bepaald welke partijen bij netwerk huishoudelijke hulp betrokken zouden (moeten) worden. Het netwerk van huishoudelijke hulp in 2007 was bij de beleidsvorming van de aanbesteding een gesloten netwerk. De gemeente heeft zelf de toetredingsregels bepaald. 2- Deelgemeenten worden niet als een belangrijke actor gezien binnen het netwerk van huishoudelijke hulp door de gemeente Rotterdam. De besluitvorming over de aanbesteding van huishoudelijke hulp is op stedelijk niveau door de gemeente Rotterdam georganiseerd. De uitvoering van de aanbesteding is ook op stedelijk niveau georganiseerd door de afdeling Individuele voorzieningen. De gemeente Rotterdam heeft vanuit dit perspectief de aanbesteding van huishoudelijke hulp en de organisatie van de cliëntenparticipatie naar zich toegetrokken. De cliëntenparticipatie bij de besluitvorming over huishoudelijke hulp is door de gemeente Rotterdam geformaliseerd door een gestructureerd samenwerkingsproces aan te gaan met de Stichting Platform Agenda 22 (SPA22). De gemeente Rotterdam heeft ook de formele cliëntenparticipatie met een informele cliëntenparticipatie aangevuld. Deze informele participatie heeft zich beperkt tot het bij elkaar brengen van cliëntenervaringen en het organiseren van panels en conferenties. Het formele adviesorgaan SPA22 sprak waardering uit voor de manier waarop de gemeente Rotterdam haar heeft betrokken bij de besluitvorming over de individuele voorzieningen in het kader van de Wmo. De gemeente was ook tevreden over de adviserende rol die de SPA22 had. De uitkomst van de aanbesteding liet zien dat er daadwerkelijk beperking van de keuzevrijheid van de cliënten bij zorg in natura heeft plaatsgevonden. Er waren uiteindelijk maar drie aanbieders gegund. Ook is het misbruik van de PGB’s geconstateerd onder een aantal thuiszorgorganisaties. Dit onderzoek liet zien dat de participatie van de SPA22, ondanks haar adviserende rol bij de beleidsvorming van de aanbesteding, niet tot een betere uitkomst van de aanbesteding heeft geleid. De gemeente heeft in de praktijk bepaalde adviezen van de SPA22 met betrekking tot de aanbesteding niet overgenomen. Dit bevestigt ook de uitkomsten van een eerder onderzoek van Bovenkamp en andere (2008) waaruit is gebleken dat hogere trede van de participatieladder zoals adviseren niet altijd beter is (van Bovenkamp e.a. 2008). Het geschikte participatieniveau bij de beleidsvorming en de uitvoering van de aanbesteding moet dus aansluiten bij de mogelijkheden en de beperkingen van de aanbesteding.