Middels dit onderzoek is getracht zicht te krijgen op hoe de Bascule, een academisch behandelcentrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie in de praktijk met de Basisset Prestatie-indicatoren voor de Geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg is omgegaan. Onderzocht is, aan de hand van interviews (n=7) en observaties van het proces rond twee indicatoren, hoe het proces van internaliseren van de Basisset binnen de organisatie is verlopen en of de doelen, zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg ze heeft geformuleerd, in de praktijk worden waargemaakt. De Basisset wordt door de ontwerpers, waaronder vertegenwoordigers vanuit de GGZ en de IGZ, gezien als een belangrijk instrument waarvan gebruik wordt gemaakt in het model van gefaseerd toezicht van de IGZ. Lage of afwijkende uitkomsten zijn aanleiding voor onderzoek door de Inspectie in de tweede fase van dit gefaseerd toezichtmodel. Daarnaast wordt als belangrijk doel genoemd dat toepassing van de Basisset in zorgorganisaties een belangrijke impuls aan het interne kwaliteitsbeleid zal geven. De Basisset blijkt binnen de Bascule om verschillende redenen niet met open armen ontvangen te zijn. Door prioriteit te leggen bij interne organisatorische zaken ten gevolge een periode van fusie en overnames heeft men de Basisset niet tijdig geïmplementeerd. Een andere belangrijke factor is dat er sprake is geweest van een stapeling van kwaliteitsinstrumenten, die vanuit verschillende externe partijen zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg en verzekeraars worden opgelegd aan gezondheidszorgorganisaties. Dat de Basisset in samenwerking met andere externe stakeholders is samengesteld om de zorgorganisaties juist minder verplichte werkzaamheden op te leggen, lijkt binnen de organisatie niet als zodanig herkend te worden. Een ander belangrijk punt is dat binnen de organisatie (nog) weinig waarde gehecht wordt aan de opbrengsten van de prestatie- indicatoren van de Basisset voor het interne kwaliteitsbeleid. In de Bascule is met ditzelfde doel recent een ander instrument (HKZ -certificatie) ingevoerd en dat maakt dat de geïnterviewden het idee hebben dat zij de Basisset voor de interne kwaliteit verbetertrajecten niet nodig hebben. Dit onderzoek laat zien dat indicatoren, ook binnen de Bascule, wel met dit doel worden toegepast als professionals de waarde ervan inzien. Dit betekent dat zij het doel waartoe de indicator dient, vanuit de eigen professionele context, prioriteit moeten geven. Zodra andere belangen (bijvoorbeeld van de cliënt of van de eigen organisatie) in hun optiek zwaarder wegen, neigen ze naar de gewenste uitkomst toe te redeneren. Uitkomsten op dergelijke indicatoren zijn van beperkte waarde en vragen dus om een genuanceerde beoordeling. We zien dat één indicator (Verandering in het dagelijks functioneren van de cliënt, een uitkomst- indicator) niet tot kwaliteitsverbetering leidt. Deze indicator is fraudegevoelig en de uitkomsten bieden geen solide basis voor vergelijking of een kwaliteit- verbetertraject. De tweede indicator (Wachttijd tot start behandeling, een uitkomst indicator), heeft in deze organisatie wel tot kwaliteit-verbetertrajecten geleid, maar wordt door verschillende organisaties anders geregistreerd waardoor vergelijking van de resultaten door derden bemoeilijkt wordt. De onderzoeksresultaten met betrekking tot deze specifieke indicatoren sluiten voor een deel aan bij eerder landelijk onderzoek dat door het Trimbos instituut is uitgevoerd (Van Ham et al, 2007). De onderzoekers constateren dat organisaties aangeven dat het instrument dat voor de indicator ‘Verandering in het dagelijks functioneren van de cliënt‘ gebruikt wordt niet geschikt is. Deze gevalstudie laat zien dat dit mogelijk niet het geval is, maar dat mogelijk de indicator zelf ongeschikt is.

Roland Bal, Sonja Jerak-Zuiderent, Jeroen Geelhoed
hdl.handle.net/2105/8364
Master Zorgmanagement
Erasmus School of Health Policy & Management

Zanten, M. van. (2008, June 25). Prestatie-indicatoren in de GGZ. Master Zorgmanagement. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/8364