In verscheidene wetenschappelijke artikelen wordt gesuggereerd dat kleinschalig wonen een positief effect heeft op de kwaliteit van leven van mensen met dementie vanwege de ‘huiselijke’ en vertrouwde setting die met dit alternatief voor traditionele verpleeghuiszorg wordt gecreëerd. Empirische evidentie van dit effect is, behalve een aantal voorzichtige eerste bevindingen, schaars. Ook over de achterliggende oorzaken van dit effect bestaat weinig wetenschappelijk bewijs. Vanwege de ruime definitie die wordt gegeven voor kleinschalig wonen, en de kenmerken waaraan moet worden voldaan, bestaat er in de praktijk een variatie aan verschijningsvormen. Deze verschijningsvormen variëren in organisatorische kenmerken, zoals het aantal bewoners dat in een kleinschalige woonvorm woont en het aantal medewerkers dat op een groep aanwezig is. Er bestaan daarnaast verschillen in andere kenmerken, zoals de houding van de medewerkers. Er wordt verwacht dat dergelijke kenmerken de mate van kleinschaligheid van een woonvorm kunnen beïnvloeden. De literatuur die deze mate van kleinschaligheid behandelt, laat hierbij de mogelijkheid open dat het leveren van kleinschalige zorg niet noodzakelijk gebonden is aan een kleinschalige woonvorm, maar ook in een grootschalige setting kan worden verwezenlijkt. Daarnaast is het van belang om rekening te houden met de karakteristieken van bewoners, die binnen kleinschalige woonvormen en traditionele verpleeghuizen niet identiek blijken te zijn. In dit onderzoek wordt de relatie tussen kleinschalig wonen en de kwaliteit van leven van mensen met dementie onderzocht, waarbij de verschillende kenmerken zoals hierboven beschreven worden meegenomen. Er wordt hierbij verondersteld dat deze variabelen de relatie tussen kleinschalig wonen en de kwaliteit van leven beïnvloeden, en hierdoor cruciaal zijn in het onderzoeken van kleinschalig wonen voor mensen met dementie. De variabelen worden getoetst door middel van een cross-sectioneel onderzoek. Er worden verschillende univariate en multivariate statistische methoden gebruikt om de analyses uit te voeren, zoals kruistabellen, correlaties, de t-toets, de eenweg-variantie analyse en de regressie analyse. Conform de verwachtingen in het onderzoek, zijn er significante verschillen gevonden tussen groepsgrootte en de attitude van de medewerker en de mate van kleinschaligheid van de woonvorm. Hierbij is, eveneens conform de verwachtingen, gevonden dat des te kleiner de groepsgrootte, en des te meer integraal, vraaggestuurd en persoonsgericht de attitude van de medewerker is, des te sterker is de mate van kleinschaligheid. Ook is, zoals werd verwacht in het onderzoek, gevonden dat deze variabelen een directe invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van leven van de bewoner. In tegenstelling tot de verwachtingen, is echter gebleken dat mensen op traditionele verpleegafdelingen hoger scoren op de kwaliteit van leven dan mensen op kleinschalige woonvormen. Een indirecte invloed via de mate van kleinschaligheid is niet gevonden. Daarnaast is in het onderzoek gevonden dat karakteristieken van bewoners met dementie zoals de zorgafhankelijkheid en cognitieve status, maar ook demografische kenmerken zoals leeftijd, invloed uit kan oefenen op zijn of haar kwaliteit van leven. Het is daarom van belang om dergelijke variabelen mee te nemen in onderzoeken naar kleinschalig wonen en de kwaliteit van leven van mensen met dementie.