Segregatie in het onderwijs is een thema dat de afgelopen jaren voortdurend op de maatschappelijke, politieke én beleidsagenda heeft gestaan. Het bestrijden van zwarte en witte scholen is dan ook voor de gemeente Rotterdam altijd prioriteit geweest. Februari 2011 is echter een omslag te zien in het beleid: de gemeente gaat segregatie op school niet langer actief tegen. In dit onderzoek staat één van de Rotterdamse maatregelen – om allochtone en autochtone kinderen met elkaar in contact te brengen via de school – centraal, namelijk ‘het vriendschapsproject’. Middels de ‘vriendschapsschool’ wordt getracht interetnisch contact tot stand te brengen, zodat kinderen op zwarte en witte scholen – ondanks de eenzijdige leerlingenpopulatie – alsnog met elkaar in aanraking komen. De vraag die leidend is geweest in dit onderzoek luidt als volgt: ‘Op welke wijze is er door de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse basisscholen vorm gegeven aan het beleid omtrent de ‘vriendschapsschool’ en wat zijn de sociale opbrengsten van dergelijke interetnische ontmoetingen?’. Vanuit zowel bestuurskundige als sociaal psychologische invalshoeken is getracht deze vraagstelling te beantwoording. De in de bestuurskunde wel bekende ‘beleidscyclus’ is daarbij gebruikt om de bevindingen uit dit onderzoek te ordenen c.q. structureren, terwijl de contact- en conflicthypothese zijn gebruikt om het succes dan wel falen van de maatregel te verklaren. Terwijl de contacthypothese verondersteld dat ontmoeting tussen verschillende groepen – onder een viertal voorwaarden - zal leiden tot meer tolerantie en minder vooroordelen, voorspelt de conflicthypothese juist strijd en vijandigheid. Middels een veeltal interviews aangevuld met een documentenanalyse, is zodoende de hoofdvraag beantwoord. De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek ligt in het feit dat bij het bevorderen van interetnisch contact in de context van de school - er slechts enkele voorwaarden zoals gesteld door de contacthypothese onmisbaar c.q. noodzakelijk lijken. Het expliciet aanwezig zijn van ‘ongelijke’ omstandigheden bracht namelijk aan het licht dat vijandigheden en frustraties tussen kinderen al vlug volgen, terwijl de scholen die de culturele achtergronden van kinderen actief betrekken in de ontmoetingen het slechtste uit de verf komen in dit onderzoek. Dit betekent dat deze condities van belang zijn om de kans op succesvolle interetnische ontmoetingen te maximaliseren. Deze resultaten zijn van belang voor zowel beleidsmakers als voor beleidsuitvoerders, die deze constateringen kunnen vertalen in de beleidspraktijk.