Onder impuls van een aantal ernstige geweldsincidenten kreeg eind jaren negentig van de vorige eeuw het onderwerp uitgaansgeweld de politieke en maatschappelijke aandacht in Nederland. Deze aandacht werd met name ingegeven door een aantal ernstige geweldsincidenten, waarbij zelfs doden waren te betreuren. Ook in het horecaconcentratiegebied, het Stadhuisplein te Rotterdam had men in die tijd te kampen met dit probleem. Vanuit verschillende kanten werden signalen afgegeven om hier iets tegen te doen en het gezag van de overheid op straat te herstellen. Niet alleen de overheid, ook andere organisaties werden aangesproken op hun verantwoordelijkheden om op dit terrein taken op zich te nemen. Voor de aanpak van de uitgaansgerelateerde problematiek was een structurele samenwerking tussen betrokken organisaties gewenst, zo niet noodzakelijk. Naar aanleiding van de genoemde verhoging van het aantal geweldsincidenten is daarom enkele jaren geleden een samenwerkingsverband tot stand gekomen. Het doel van de samenwerking was onder andere het reduceren van het uitgaansgeweld. Het eerste resultaat van de samenwerking was het convenant ‘Veilig Uitgaan Stadhuisplein’. De betrokken organisaties hebben zich middels dit convenant verplicht tot een gezamenlijke inspanning om de veiligheid op het Stadhuisplein te vergroten. Het convenant kenmerkt zich door een opsomming van specifieke maatregelen en verplichtingen welke door de organisaties moeten worden nagekomen. Op basis van hun invloed en afhankelijkheden hebben wij binnen deze samenwerking een zevental belangrijke actoren geselecteerd, te weten: de horecaondernemers, de stadsmarinier, de gebiedsmanager deelgemeente Centrum, een senior teamleider stadstoezicht, een beleidsmedewerker van de directie Veiligheid, de politie Rotterdam- Rijnmond en het Openbaar Ministerie. Deze actoren vervullen de belangrijkste rollen binnen de samenwerking. De op basis van het convenant gestarte samenwerking is beperkt gebleven tot een operationele samenwerking tijdens de horecanachten, tussen de horecaondernemers, de politie, medewerkers stadstoezicht en jongerenstewards. De coördinatie was daarbij in handen van de politie. Tijdens de operationele samenwerking werd kennis en informatie met elkaar gedeeld. De samenwerking vond in belangrijke mate plaats op basis van stilzwijgende afspraken en was grotendeels persoonsgebonden. De diverse vertegenwoordigers van de betrokken organisaties hadden regelmatig informeel contact met elkaar. De contacten bestonden voornamelijk uit het voeren van een telefoongesprek of een kort overleg in persoon naar aanleiding van voorgevallen incidenten. Van een brede samenwerking tussen alle betrokken organisatie was geen sprake. Het ontbreken van een gezamenlijk probleembesef en een goede informatieoverdracht hebben hier zeker invloed op gehad. Ook al zagen de vertegenwoordigers van de betrokken organisaties het belang in een integrale aanpak van het probleem, vanuit de eigen organisatie werd het belang en het beeld bij de samenwerking anders ervaren. Door het ontbreken van een periodiek overleg was er geen gelegenheid om de verschillende beelden met elkaar te delen en te komen tot een gezamenlijk beeld van het probleem. Het zicht op de problematiek rondom uitgaansgeweld raakte uit beeld en men had binnen de samenwerking geen gedragen eenduidig doel meer voor ogen. 3 Het ontbrak aan regie op de samenwerking. Ondanks haar belangrijke positie binnen de samenwerking, heeft de gemeente deze regierol niet naar zich toegetrokken. De andere organisaties hebben de regie op de samenwerking gemist. Desondanks hebben zij nagelaten de regierol naar zich toe te trekken. Binnen de samenwerking was geen regisseur (kartrekker) aanwezig die in staat was om partijen bij elkaar te brengen en er zorg voor te dragen dat er een duidelijke koers werd uitgezet, aangaande het doel, de inzet van middelen en de randvoorwaarden voor de samenwerking. Er was geen regisseur die vanuit zijn positie de andere organisaties kon motiveren om met elkaar samen te werken. Door het ontbreken van coördinatie op de samenwerking werd er geen actie ondernomen om een periodiek overleg in te voeren. Hierdoor ontbrak het aan een goede informatieuitwisseling. Wel vond er een structureel overleg plaats tussen de directie Veiligheid en Koninklijke Horeca Nederland. Dit overleg vond echter niet plaats in het kader van de samenwerking aan het Stadhuisplein. De gebiedsmanager van de deelgemeente nam als voorzitter wel deel aan het handhavingoverleg binnen de deelgemeente Rotterdam- Centrum. Binnen dit overleg werden ook onderwerpen besproken rondom de aanpak van het uitgaansgeweld. De horecaondernemers maakten geen deel uit van dit overleg. In tegenstelling tot de korte lijnen tussen de horecaondernemers en de politie was de afstand met de gemeente aanzienlijk groter. Een aantal afspraken uit het convenant zijn inmiddels onderdeel van het reguliere (veiligheids-)beleid van de gemeente Rotterdam. Voorbeelden hiervan zijn de borging van de afspraken in het beleidskader cameratoezicht, het evenementenbeleid, het horecabeleid alsmede de deelgemeentelijke Integrale Wijk Actie Programma’s (IWAPS). Gebleken is dat het succes van de operationele samenwerking een relatie had met de motivatie en daadkracht van de individuele vertegenwoordigers van de betrokken organisaties. Het enthousiasme van bijvoorbeeld een daadkrachtige wijkagent of beleidsmedewerker directie Veiligheid werkte aanstekelijk op de andere actoren. Door veelvuldige wisselingen van posities werden tijdelijke resultaten echter weer snel teniet gedaan. Eerder gemaakte afspraken werden niet meer nagekomen of raakten samen met de wisseling van personeel uit zicht. Op basis van de resultaten van ons onderzoek hebben wij een aantal aanbevelingen gedaan om de samenwerking te verbeteren. Wij adviseren om de problematiek van het uitgaansgeweld meer inzichtelijk te maken. Verder is het van belang dat actoren elkaar frequent opzoeken en zaken met elkaar afstemmen. Om meer richting te geven aan, en coördinatie te hebben op de samenwerking, wordt geadviseerd een daadkrachtige regisseur binnen de samenwerking aan te stellen. Verder bevelen wij aan om afspraken te borgen en minder persoonsafhankelijk te maken. Wij adviseren de expertise van andere partijen te betrekken bij de aanpak van het uitgaansgeweld. Tijdens ons onderzoek kwamen ons ook suggesties ter oren die mogelijk een positieve invloed kunnen hebben op het terugdringen van het aantal geweldsincidenten. Omdat wij het niet vermelden van deze suggesties als een gemiste kans zagen, hebben wij tot slot deze waardevolle suggesties verwoord.

Sluis, Dr. A. van, Marks, Dr. P.K.
hdl.handle.net/2105/9939
Public Administration
Erasmus School of Social and Behavioural Sciences

Don, S., & Gennip, L. van. (2011, August 31). Gezamenlijke inspanning voor veilige ontspanning. Public Administration. Retrieved from http://hdl.handle.net/2105/9939